ingesneden. Het melkachtig vocht, dat daardoor te voorschijn komt, laat men gedurende den nacht uitloopen, en wordt, nadat het den volgenden dag door de zon verdikt is, in eenen koperen ketel gekookt, vervolgens tot zuivering door eenen doek gegoten en voor de tweedemaal gekookt. Het fijn gesneden blad van eene andere plant wordt daarmede vermengd, zoodat het vocht daarin opgeslorpt wordt; daarna wordt het tot kleine pillen ter grootte eener erwt gerold. Eene dezer pillen legt men in een pijpje
opiumrooker.
dat ter zijde aan de opiumpijp uitsteekt, zooals men op de bijgaande houtsnede zien kan, en wordt alsdan aangestoken. Het rooken van opium, waarvan de Chinezen vooral hartstochtelijke liefhebbers zijn, is uiterst nadeelig voor de gezondheid en heeft voor gevold: eene geheele vermagering, het wild staren van het oog, en niet zelden tering met het verlies van allen smaak en eetlust.
Degenen die het opium rooken en somtijds de slachtoffers daarvan worden, gevoelen daartoe eenen op bepaalde tijden wederkeerenden trek, welke door niets anders, dan door het genot er van te lenigen is. Kunnen zij het niet krijgen, wanneer die dagelijksche lust hun bekruipt, zoo verslappen hunne ledematen, hunne oogen en neuzen ontlasten een slijmerig vocht, en worden tot allen arbeid onbekwaam, doch nadat zij weer eenige trekken aan eene opiumpijp gedaan hebben, herleven bij hun, op eene wonderdadige wijze, kracht en geest. Het gebruik van dit nadeelig en bedwelmend middel is even zoo algemeen geworden in China, als de vraag van den beginne af schielijk toenam, ofschoon de invoer verboden is.
Maar het is voor de gewone verbruikers het leven zelf geworden; ook wanneer zij voor den rechter gebracht worden, zullen zij zich liever aan eene zware straf onderwerpen, dan dengene aan te klagen, die hun opium verkocht heeft. In opium wordt een groote sluikhandel gedreven.
Die sluikhandel is het eerst te Macao begonnen, maar de Portugezen van die plaats, hebben door hunne onvoorzichtige schraapzucht, dien handel naar het eiland Lintin verplaatst, alwaar het opium door gewapende vaartuigen aan de Chinesche smokkelaars overgegeven wordt, zoodra een schriftelijk bericht van Canton is ontvangen, dat de koop gesloten is en het geld aldaar zal betaald worden. Door het toenemen van het kwaad werd er eindelijk de aandacht van het hooger bestuur te Peking op gevestigd; het schijnt zeker dat reeds in 1832 de waardij van den invoer ongeveer 75 millioen franken bedroeg. De plaatselijke ambtenaren laten zich somtijds omkoopen, om de smokkelarij door de vingers te zien, of om eene begonnen vervolging te staken. De meeste te Canton ter markt komende handelaren, smokkelen opium binnen, en wanneer de bevoegde macht eenen opiumrooker aanhoudt zoo verklaart deze dat hij den persoon niet kan noemen van wien hij het goed gekregen heeft. Ook schijnt het dat het opium geheel en al van buiten wordt aangebracht; ongetrouwe onderbeambten en ondeugende kooplieden hebben er het misbruik van ingevoerd; jonge lieden van aanzienlijke familiën, welvarenden in verschillende standen maakten zich het opiumrooken eigen, tot dat zulks ten laatste ook onder het volk verspreid werd. Een onderzoek heeft doen blijken dat in alle provinciën opiumrookers zijn, en wel dat de rijksambtenaren er het meeste gebruik van maken. De bestuurders vaardigen bekendmakingen uit, om den heimelijken verkoop te verbieden, in denzelfden oogenblik dat hunne bloedverwanten, klerken, dienstboden voortgaan met rooken. De handelaars maken van dat verbod een voorwendsel, om er den prijs van te verhoogen. De politiebedienaars, die zich van het volk laten ompraten, worden in het geheim koopers van opium, in plaats van mede te werken tot uitroeiing, en zoodoende worden alle besluiten en verbodswetten verijdeld.