Kerstmis.
De heer J. Van de Velde doet ergens opmerken, dat de Kerstdag meer dan één liedeken en rijmpje telt, door ongenoemde voorouderlijke dichters op de geboorte van den Zaligmaker gemaakt, en waarvan de wijs zoo wel als de woorden, onveranderd tot ons zijn gekomen, omdat de grootmoeders die hymnen harer jeugd bij de wieg zongen der kindertjes, welke, als de zon huns levens onderging, hetzelfde hebben gedaan; alzoo heeft, de eene eeuw kunnen weten wat er in de andere onder 't volk omging. Willems, Snellaert, De Cousemaeker, Van de Velde en anderen hebben verschillende dezer liederen in druk gegeven; sommige zijn echte pareltjes van godsdienstig gevoel. Aan de Kerstmis hechten zich ook in de germaansche streken tal van gedichten en verhalen, die met den dag zelven niet veel meer gemeens hebben, dan dat zij oude, kinderlijke herinneringen opwekken en het gemoed stemmen tot ernst en vroomheid, tot vrede en berustiging. Dank aan den verdienstelijken dichter, dr. C.J. Hansen, zien wij ons in staat gesteld, de overzetting te geven van zoo een allerliefste Kerstrijm uit het Platduitsch van Kraus Groth:
Dat is een scherpe kerstmisnacht!
Griet-Doortje, neem het vuur in acht!
Grootvader vriest nog anders dood,
Zijn neus ziet van de koude al rood.
Och, laat hij nu de wieg maar staan!
Hij moest maar in den leunstoel gaan!
Zie zoo! de kamer is al klaar;
Nu nog wat zand gestrooid aldaar!
De vensters gaan niet op, ai mij!
Hier moet ik met den vuurpot bij!
Wat knarst de sneeuw! wat's dat voor een?
De vorst maakt ieder flink te been.
Daar komt de zon! ze is vurig-rood!
Als die maar helpt, dan is 't geen nood.
Kijk eens! de hoeken zijn al blank
En 't druppelt op de vensterbank.
't Geboomte draagt zijn winterkleed,
't Is wit, zoo wijd het oog maar ziet.
Alleen de beek in 't weideland
Is als een spiegel aan den wand.
Reeds zijn vele armen aan den gang!
Die 's nachts niet warm ligt, slaapt niet laag.
De kleine snaken kruipen krom,
Met wanten aan en doeken om.
Kijk hier dat bloeiken in geween,
't Is waarlijk treurig om te zien!
En zoo onnoozel en zoo teêr!
Van deernis doet het harte zeer.
De waker met zijn oogstmand daar,
Die wordt ook ouder met het jaar.
Zijn lied klinkt langs de straat zoo bang,
Als zong hij zelf zijn grafgezang.
Wanneer hij hier komt met zijn' korf,
Zoo vraag hem eens naar hout en torf,
En geef hem dan een koeksken meer.
Wie weet komt Kerstmis voor hem weêr!
De tijd gaat sneller dan een droom:
Eerst krijgt men zelf'nen kerstmisboom:
Ons kindren komen aan de rij,
Straks wiegt men als grootmoeder blij.
En eer wij opzien, zijn wij oud,
En eer wij omzien zijn wij koud,
En Kerstmis komt en gaat in draf:
Ons dekt de sneeuw in 't diepe graf.
Naar het Platduitsch van Klaus Groth.