De Vlaamsche School. Jaargang 19
(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijHet portret van Pieter Gillis of Petrus Aegidius.Aan den heer D. Van Spilbeeck, opsteller van het tijdschrift de ‘Vlaamsche School,’ te Antwerpen. Waarde vriend,
Bij het tweede nummer van 1873 der Vlaamsche School, is gevoegd eene zeer keurige koperplaat, door den heer F. Lauwers vervaardigd, naar een mansportret uit het museum van Antwerpen, nr 86 van den catalogus. Daar de snede van het boek op 't welk de persoon de rechter hand houdt, de letters D. Eras: R. draagt, heeft men beweerd dat de schildering den beroemden Erasmus van Rotterdam voorstelt. Op zekeren dag, bij het beschouwen van dit paneel, ontstond er bij mij twijfel omtrent de zaak. Het scheen mij toe, dat er weinige of geene gelijkenis bestaat tusschen dit portret en de gekende portretten van Erasmus, ter uitzondering van de muts en den tabbaard, welke dan toch niet in rekening kunnen gebracht worden. Het opschrift scheen ons mede niet beslissend. Het kan bloot beduiden dat de afgebeelde man een bewonderaar der werken van den grooten Nederlander is geweest. Daar ik echter geene bewijzen bezat om mijne wijze van zien door anderen te doen deelen, liet ik de zaak onaangeroerd. In het begin van het jaar werd ik er toevalliglijk op teruggebracht, ter gelegenheid eener tentoonstelling van schilderstukken van oude meesters welke er binnen Londen plaats had. Daar ik nu juist eene plaat naar de schilderij van uw museum in uw tijdschrift aantrof, heb ik besloten u hieromtrent eenige regelen te richten. Het is bekend dat de beroemde Thomas Morus, kanselier van Engeland, twee goede vrienden telde in Erasmus, den grooten letterkundige, en in Petrus AEgidius, secretaris der schepenen van Antwerpen. Hij stond insgelijks in de beste betrekkingen met Quinten Metsys. Deze beroemde meester vervaardigde, in 1518, de portretten van Erasmus en Gillis en zond ze, ten blijke van vriendschap, aan Morus, wien ze dermate bevielen dat hij den kunstenaar in een allerliefst dichtstukje bedankte.Ga naar voetnoot(1) Later prijkten deze gewrochten in de bijzondere galerij des konings van Engeland; doch, in de 18e eeuw gingen zij te zoek. Men achtte ze verloren, toen, bij de opening der bovengemelde tentoonstelling, men twee portretten aantrof van voornoemde Nederlandsche geleerden, welke sommige kenners voor de gekende werken van Quinten Metsijs houden. Zij hooren toe aan lord Radnor en bevinden zich thans in het slot van dezen edelman, bij Salisbury. Ik zegde, dat sommige kenners de twee tentoongestelde portretten aan Quinten Metsijs toeschrijven, terwijl anderen er het penseel van Hans Holbein meenen in te erkennen; anderen weer beweren dat het portret van Erasmus alleen van Metsys is, en dat het portret van Gillis geschilderd werd door Holbein, blijkens het opschrift Joannes, Holbein, mdxxiii. In de Engelsche nieuwsbladen is daarover veel geschreven. Doch de zaak blijft onbeslist. Het schijnt dat Holbein een portret van Gillis geschilderd heeft. Trouwens, ik lees in den Catalogue du musée d'Anvers, bladz. 87, over dezen kunstkenner: ‘En 1526, le savant Néerlandais (Erasmus) l'envoya en Angleterre avec des lettres de recommandation pour le célèbre et malheureux chancelier Thomas Morus. Dans son voyage l'artiste s'arrêta longtemps à Anvers, où Erasme l'avait adressé à Massys et à Petrus AEgidius. Il fit de ce dernier un portrait, qui est aujourd'hui en Angleterre.’ Het zou mij aangenaam zijn te vernemen op welke gronden deze beweringen berusten, welke in den catalogus door geene enkele aanhaling buiten twijfel gesteld zijn. Bezit men eventijdige oorkonden, waaruit blijkt dat Holbein met Metsys in betrekking zou zijn geweest? De vriend Th. Van Lerius kan er wel iets over weten. Ik zal de vraag niet bespreken of de schilderijen welke lord Radnor op de Londensche tentoonstelling gebracht heeft, al of niet van Metsys zijn. Vast is dit punt voor ons van het grootste belang. Doch, om er met vrucht over te handelen, zou men de gewrochten onder het oog moeten hebben, en overigens in staat wezen vergelijkingen te kunnen maken. Ik begon dezen brief met geen ander inzicht dan om u te onderhouden over het portret van een der twee geleerden, van P. Gillis, een portret 't welk ons onbekend was, en welk ons thans, dank aan de Londensche tentoonstelling, bekend is geworden. Gillis was, gij weet het, een man van groote geleerdheid, een sieraad der stad Antwerpen. Het was aan hem dat Morus de uitgave zijner Utopia toevertrouwde. Hij was de vriend van Erasmus, de vriend van Quinten Metsys. Het was derhalve belangrijk voor ons de beeltenis diens mans te kennen. Gij weet dat Quinten Metsijs onzen Gilles had afgebeeld houdende in de hand eenen brief welken hij van zijnen vriend Morus had ontvangen. In de schilderij van lord Radnor, | |
[pagina 160]
| |
draagt deze brief het volgende opschrift: Viro litteratissimo Petro AEgidio, amico carissimo, Anversae. Het paneel vertoont dus Pieter Gillis, van Antwerpen. Daar het mij onmogelijk was in de maand Januari naar Londen te trekken, had ik mijn goeden vriend den heer Cyril A. White, Esqr, een Engelschen kunstkenner, aanzocht, de twee schilderijen van lord Radnor te bestudeeren. De heer White voldeed gereedelijk aan mijn verzoek. Bij den eersten oogslag op de twee gewrochten, scheen het hem toe dat hij een dezer potretten, namelijk dit van Gilles, nog elders had aangetroffen. Dadelijk rees hem dan ook de gemelde Erasmus van het Antwerpsch Museum voor den geest. Hij keerde naar huis, nam uit zijn album de photographie der schilderij van Antwerpen, trok op nieuw naar de tentoonstelling en vergeleek de twee hoofden. Deze vergelijking gaf hem de overtuiging, dat het portret van lord Radnor en het portret van het Antwerpsch museum een en denzelfden man voorstellen. Het tafereel van uw museum verbeeldt dus Petrus AEgidius en geenszins Erasmus, gelijk men het tot dusverre heeft beweerd. Zulks verhoogt de waarde van het gewrocht, niet alleen voor Antwerpen, maar tevens voor geheel het vaderland, daar Pieter Gilles eene roemrijke plaats in de geschiedenis der letteren bekleedt. Ziedaer, waarde vriend, wat ik UEd. met betrekking tot de door u uitgegevene plaat had mede te deelen. De zaak kan verder besproken worden. Gelief derhalve de goedheid te hebben mijn geschijf een plaatsje in de Vlaamsche School te verleenen, en de verzekering mijner hoogachting te aanvaarden. Uit Leuven, 30 October 1873. Edw. Van Even. |
|