Over het gebruik der brillen.
Men kan de noodzakelijkheid, om eenen bril te gebruiken, uit het navolgende erkennen: 1o Indien men kleine voorwerpen ver van het oog moet verwijderen, om die duidelijk te kunnen zien. 2o Indien men tot zijne werkzaamheden meer licht, dan anders noodig heeft. Het licht tusschen voorwerp en oog te plaatsen, is zeer schadelijk. 3o Indien nabijzijnde voorwerpen bij nauwkeurige beschouwing, onduidelijk beginnen te worden, en zich als met eenen nevel omtrekken. 4o Indien, bij het lezen en schrijven, de letters ineenvloeien, en zich schijnen te vermenigvuldigen. 5o Indien de oogen spoedig vermoeid worden, en men dezelve van tijd tot tijd toedoen, of, tot verpoozing, op andere voorwerpen richten moet.
Hebben deze omstandigheden, ook slechts gedeeltelijk plaats, dan is het tijd, om zich van eenen bril te bedienen, dewijl de kwaal, bij vertraging, hoe lang zoo grooter wordt.
Er komt veel op aan, de brillen, te rechten tijd, en zoo te kiezen, als het de toestand van de oogen vereischt. Man heeft, bij de keus van brillen, niet het meest op de vergrooting, maar vooral daarop acht te geven, dat men met dezelve op dien afstand, op welken men voorheen las, of arbeidde, duidelijk en zonder inspanning zien kan. Over het algemeen zijn die glazen, waarmede men de voorwerpen verder of meer nabij, dan anders, houden moet, nadeelig voor het gezicht. Naar mate de oogenvlakker worden, moet men ook bolronder brillen nemen; nogtans met voorzorg, want, indien zij te zeer vergrooten, grijpen zij de oogen aan. Het zekerste kenteeken, dat dezelve te sterk zijn, is, indien men genoodzaakt is, om de voorwerpen dichter te houden, dan gewoonlijk. Wie met de brillen eene geregelde opklimming in acht neemt, kan zijne oogen tot in den hoogsten ouderdom behouden. Men moet slechts niet te spoedig verwisselen, noch te onderscheidene brillen gebruiken. Voor hen, die bij kaars of ander licht eenen bril noodig hebben, maar bij het daglicht niet, is het raadzaam, dat zij, indien hun gezicht afneemt, twee brillen nemen, om den eenen des daags, den anderen, die iets meer vergrooten moet, des avonds te gebruiken. Op deze wijze, zal de netvormige huid staag omtrent gedijk veel licht ontvangen.
Brillen met hoornen zijblinden, of breede randen, zijn niet alleen nutteloos, doordien het oog reeds deszelfs eigen schutsel heeft, maar ook nadeelig, dewijl deze brillen den gezichtskring beperken, en bij het lezen, eene bestendige draaiing van hoofd en oogen veroorzaken.
Volgens deskundigen, zijn alle voordeelen, die men voorheen aan de groenglazige brillen toekende, te eenen male ongegrond. Dezelve geven aan de kleuren een morsig voorkomen, en veroorzaken, dat, na het afleggen van den bril, witte voorwerpen rood schijnen te zijn; een duidelijk bewijs, dat dezelve het oog verzwakken. Draagt men zoodanigen bril niet aanhoudend, dan is de tegenstrijdigheid van het licht, zoo dikwijls men dien afneemt, nadeelig; maar gebruikt men nu steeds eenen groenen bril, alsdan moet men weldra een zoo bolrond glas hebben, dat hetzelve wegens de groote dikte schier ondoorzichtig wordt. Men heeft dus deze brillen geheel ten onrechte oogbewarende of conservatieve brillen genoemd, welke benaming over het algemeen, slechts zoodanige brillen verdienen, die door personen gebezigd worden, wier oogen wezenlijk afnemen, en die met den toestand van deze oogen overeenstemmen.
Kijkglaasjes of nijpers die met de hand van het oog afgehouden worden, zijn zeer nadeelig, dewijl dezelve het oog bestendig aantasten. Het is onmogelijk, die steeds op gelijken afstand te houden, dewijl zich nu het hoofd, dan de hand, beweegt; bij elke meer of mindere verwijdering komt echter het oog in eene andere verhouding. Hierbij voegt zich nu nog de verblindende glans, dien deze glazen van de oppervlakte naar het oog kaatsen. Beter zijn dan nog de dubbele oogglazen, die men, met de hand voor beide oogen houdt, dewijl men dezelve, door eene zachte drukking redelijk vasthouden kan. Ook bij zoodanige bezigheden, waarbij men de voorwerpen nu nader, dan verder voor zich heeft, als bij voorbeeld in het kaartspel, moet men de brillen niet gebruiken. De bril breekt de stralen anders, indien dezelve van nabij zijnde, anders, indien dezelve van meer afstandige voorwerpen komen, en het oog kan deze gedurige verandering van houding, die dit vereischt, onmogelijk lang zonder nadeel weerstaan.