Ignatius Josephus van Regemorter.
Deze kunstschilder, te Antwerpen geboren den 4 December 1785, leerde bij zijnen vader, Petrus Joannes, een befaamd schilder.
Ignatius
begaf zich in 1809 naar Parijs om zijne stu
diën voort te zetten; hij bezocht de schilderachtige om
streken der Maas en hield zich geruimen tijd onledig met het maken van studiën in Lux
emburg; want destijdslegde hij zich op het landschap-schilderen
toe en munte daarin uit. In 1815, vergezelde hij zijnen vader, toen deze met de
kunstschilders B.P.
Ommeganck, J.J. Van Hal, J. Denis en Odevaere
naar Parijs toog, om
de schilderijen van Rubens en andere, die ons door de
Franschen ontdragen waren, terug te halen. Later herstelde hij met zijnen vader talrijke tafereelen in het museum van 's Gravenhage, onder andere
diegene welke men daar uit Parijs had terug ontvangen. Vervolgens schilderde hij genre-tafereelen, waartusschen zeer verdienstelijke, die even als zijne landschappen te Antwerpen, Gent en Brussel bekroond werden. In 1817 trad hij te Mechelen in den echt met mejufvrouw Carolina Bosmans. Onder de regeering van Willem I stelde de heer van Regemorter zijn huis ter beschikking zijner kunstvrienden voor gezamenlijke oefeningen in het teekenen naar het levend model; van dezen vriendenkring is het eerst de gedachte uitgegaan, om Rubens in
Antwerpen een standbeeld op te richten.
In 1829 werd onze schilder benoemd tot lid van het koninklijk Nederlandsch Instituut en tot lid der koninklijke academie te Amsterdam. Tusschen zijne leerlingen worden opgegeven P.J. Noël, G. Wappers, J.M. Ruyten, F.L. Pluyms en de gebroeders Pouwelsen, uit Middelburg. Bij J. Immerzeel vindt men Van Regemorters eerste tafereelen opgegeven; verschillende daarvan bevinden zich in museums en gekende verzamelingen. Gedurende ruim eene halve eeuw nam hij deel aan de bijzonderste kunst tentoonstellingen. In 1855 werd hij tot ridder der Leopolds-orde benoemd; hij was een der stichtende leden van het Verbond voor kunsten, letteren en wetenschappen te Antwerpen en nam daarin ettelijke jaren het voorzitterschap der afdeeling van beeldende kunsten waar. Van de Antwerpsche Maatschappij ter aanmoediging van schoone kunsten was hij sedert 1813 werkend lid; zijn 50-jarig jubilé, als dusdanig, werd door de maatschappij