De Vlaamsche School. Jaargang 19
(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 58]
| |
Twee volksjongens of wat het is klerk te zijn.
Hoevele simple ambachtsliên,
Die droomen van hun zoons te zien
In 't leger van de klerken.....
't Is ook een staat, de schrijversstaat,
Maar, vroegen de ouders mij om raad,
'k Zou zeggen: leert ze werken!
Emiel Moyson. (Werkmanslied.)
Allen, die tegenwoordig eenige broeken op school versleten hebben en een klein beetje geleerdheid bezitten, willen, kost wat kost, klerk zijn. Dat is een fortuin.... Met werken, zeggen ze, is er, den dag van vandaag, geen geld Keer te winnen, en ook het staat te gemeen: men moet klerk zijn! Een voorbeeld: De oudste jongen van dezen of genen kleinen burger of ambachtsman wordt vijftien, zestien jaar. Hij blijft nu voor goed t'huis van school en het is tijd aan zijne toekomst te denken. Gaat men er eenen timmerman, eenen smid of zoo iets van maken, denkt gij? Gij zijt er wel mede. Onze kadee, zegt vader, is niet geboren om met werken zijne handen vuil te maken: ik wil er geene werkslaaf van kweeken. Hij moet op 'nen bureau, hij moet klerk zijn! En poef! de kerel wordt klerk en - daar is op onze arme wereld een ongelukkig schepsel te meer.... Ja, ja, het is gelijk wij zeggen, het wordt al klerk dat beenen heeft. En nogtans, dat de menschen moesten - of liever wilden - weten wat voor ellendige dompelaars onder de pennelikkers te vinden zijn, wat voor schande en schaamte die vergulde slaven soms moeten onderstaan, gij zoudt er wat van zien: daar zouden wat min werkjongens op een kantoor gepoetst worden, daar zouden er wat meer een ambacht leeren, daar zouden er wat veel zijn die zouden verkiezen liever een arm, doch treffelijk werker, dan een kale papierbekladder te zijn. Maar neen: de menschen willen dat niet weten, zij willen dat niet zien: hun zoon moet klerk zijn!... Ge kunt er tegenwoordig de straten mede kalseiden, met de pennelikkers; zij loopen er effen dik, de eene zit den anderen in den weg, en 't gaat zoo verre, dat het eene ware overstrooming wordt, dat het al klerken houdt dat leeft, en er, den dag van vandaag, tot bij oudkleerkoopers en fabrikanten van houten spelden toe, te vinden zijn.... Maar ook is het geene schitterende positie dan? Zij winnen immers geld, geld gelijk slijk.... Peis 'nen keer, het meeste paart trekt ongeveer acht en een oordje daags, te weinig om te leven, te veel om te sterven en... juist genoeg om niet van honger te vergaan... Men ziet er zoo alle dagen, zulke broodwinners (?) zijn er overal te vinden. Het is dus waarheid: met werken is er geen geld te verdienen, men moet klerk zijn. En als gij dat zijt, dan is het broodje voor eeuwig gebakken. Luistert liever, gij, dompelaars, die ook al naar den scchrijversstiel goesting krijgt. Luistert. Als gij klerk wordt, moogt ge eerst en vooral beginnen met een jaar of twee - en soms nog meer - gratis, dat is voor niemendalle, te werken. Doch, na verloop van dien tijd, zult gij geld gaan winnen en 't zal vet zijn. Op eenen koelen morgen zal de baas of patroon of mijnheer - zooals gij het hebben wilt - u komen aankondigen, dat gij voor goed aangenomen zijt - het werd tijd ook - en uwe jaarwedde vastgesteld is op... 300 frank 's jaars, of 25 frank in de maand, of iets meer dan 75 centiemen daags... Daar zult gij al vette soep mede koken, is 't niet waar? Maar stil... gij moogt al heel tevreden zijn en al ferm van uwen neus maken; het kon slechter vallen. Zulks duurt zoo nog eenigen tijd, uwe positie verbetert stillekens aan, tot gij, door den dood van den eenen, of het vertrek van den anderen, zoo verre geraakt dat, na een jaar of twintig geschreven en gewreven te hebben, gij uwen maarschalksstaf krijgt en nu, tot den dag dat men u, oud en versleten, op straat zal werpen, alle jaren 1200 frank - zegge twaalf honderd frankskens - gaat trekken.... Een schoon inkomen, niet waar? - Begin daar vrouw en kinderen mede te onderhouden.... En als gij dan voor niets meer goed zijt, zal men u, zonder veel beslag, den zak geven of - hebt gij geluk in een openbaar bestuur te zitten - u wegzenden met een pensioentje, waarmede gij juist eene maand leven kunt en de rest van het jaar uwe hoop op de armenkamerGa naar voetnoot(1) moogt stellen of in het oudemannekenshuis kost en inwoning gaan afsmeeken.... Hebt gij nog goesting? .... Een woordje nu voor de oudere, die lust hebben van hun zoon een pennelikker - en bijgevolg een millionnair.... in schulden - te maken. De kerel, zooals wij hooger zegden, begint met niets te winnen. Vader of moeder mag standvastig in den zak schieten. De jonge heer moet van tijd tot tijd eens van top tot teen in | |
[pagina 59]
| |
het nieuw worden gesteken, hij moetonderhouden worden ‘van eten en drinken,’ - zooals men dat noemt - en 's Zondags nog drinkgeld krijgen, op den hoop toe.... Kom, vader, werk maar voort voor uwen klerk.... Moed, het zal gaan beteren. Inderdaad, hij wint nu al 300 frank. Op zulk een zoon mogen de ouders dus vast hunne beentjes te weeken leggen: denk eens, nog maar drie jaar op een kantoor zijn en al 300 frank winnen! Die frankskens zullen zoet binnenkomen.... Zoet binnenkomen! Wat zegt ge: de jonge heer heeft de gewoonte aangenomen dagelijks op zijne pintjes te gaan: zijn stand vereischt zulks! En zulks weet hij vader en moeder zoo wel aan den neus te naaien, dat er, op 't einde van het jaar, van de jaarwedde geen roode duit meer overschiet, en de 300 franken, in plaats van tot onderstand des huisgezins te dienen, in de herberg, tusschen pinten en glazen, verbrast zijn.... Troost u, vader, uw zoon moest immers klerk zijn! Werk intusschen maar met nieuwen moed voort, het zal zoo niet blijven en de goede dagen staan reeds aan de deur. .... Ziet, de jongen wint nu al 600 frank. De vader wordt oud, het werk gaat voor hem zoo wel niet meer: die oordjes zullen hem best van pas komen. Maar, vader-lief, de gewoonte is eene tweede natuur.... Mijnheer de pennelikker wint alle maanden geene vijftig frank om ze aan zijne ouders te geven, die zich voor hem hebben afgesloofd. Wat denkt gij dan? Neen, hij moet nu alle dagen met de confraters op zijne pintjes, hij moet nu ook al zijn partietje op den biljart doen.... Zijne moyens laten hem zulks toe: wint hij daarvoor geene 600 frank? .... Wat zijne ouwkens aangaat, die moeten het maar eten zooals zij het koken kunnen: daarmede bekreunt hij zich niet. Laat daarom den moed niet zinken, vader, uw zoon zal u wel bijstaan.... zoolang gij een stoel hebt om op te zitten.
....... Nu is de oude gansch afgewerkt, het oogenblik is daar dat zijn jongen, die klerk moest worden, voor hem zal arbeiden en hem in zijnen ouden dag ondersteunen. Maar neen, de kerel wint nu al 900 frank en het trouwen speelt hem sedert eenigen tijd in den kop. Nu hij haast drie frank daags trekt, mag het er wel af. Op zekeren dag dus laat hij vader en moeder maar eenvoudig zitten en trouwt de eene of andere modiste, welke, met hare daghuur, het ongenoegzaame zijner jaarwedde voor het huishouden wel zal moeten bijleggen. Intusschen laat de bureauslaaf zijne vrouw dag en nacht werken, hij leeft als een groote heer voort, hij loopt en zwiert... en zijne ouders, die voor hem hebben gezweet en gezwoegd, die op hem eens dorsten rekenen, zijne ouders, thans van allen steun beroofd, mogen daar gaan, waar alle verlatene wezens heen moeten: naar het hofGa naar voetnoot(1).... En terwijl hun zoon de heer speelt en zijn loon effen aan opsmeert, zitten vader en moeder daar, bedrukt en verlaten, den dood af te wachten, die een einde aan hun lijden moet stellen. Hun zoon moest klerk zijn!................................ Men zal ons misschien, en te recht, doen opmerken, dat hetgene wij hier neerschreven de algemeene regel niet is en zulks niet alle dagen voorvalt. t' Accoord: er zijn voorzeker klerken die hunnen weg maken, die in de bureaucratie een schoon bestaan vinden en de middelen om hunne ouders, in den ouden dag, gelukkig te maken. Maar - er is immers overal een maar bij - het grootste gedeelte vaart zooals wij het hiervoren gezegd hebben. De droeve ondervinding heeft zulks bewezen: het valt meer dan eens voor, en dat is een lesken voor u, ambachtslieden, voor u, werkmenschen, die van uw zoon een pennelikker wilt hebben. Hoeveel klerken toch vindt men niet, die gansch hun leven armoede lijden, die nooit genoeg kunnen winnen om in hun eigen onderhoud te voorzien en ongelukkiger zijn dan de ongelukkigste schepselen Gods? Zij verdienen bitter weinig en moeten dan nog den heer spelen, standvastig netjes gekleed gaan, al iets meer doen dan een ander, tot zoo verre, dat zij soms met droog brood naar het bed moeten, om eer te kunnen doen aan hunnen stand van.... buralist. Waren zij nu werkman geworden, hadden zij een ambacht geleerd, dat zoude oneindig beter geweest zijn. De werklieden toch mogen zich eenvoudig kleeden, eenvoudig leven, eenvoudig zijn in alles, die kunnen over 't algemeen met hunne daghuur eerlijk en treffelijk door de wereld geraken, iedereen het zijne geven, terwijl vele klerken soms loopen zonder geld in den zak en zonder eten in de maag, schulden op schulden moeten maken en riemen snijden van eens andermans leer.... Maak van uw jongen een klerk en gij zult zien.... Dan vindt men andere pennelikkers, die een jaar of vijf en twintig hunne ouders tot last zijn, vader en moeder maar laten werken en zwoegen en ze overlaten aan hun lot als zij niet meer voort kunnen en een weinig onderstand van hun kind durven verwachten. Dan trouwen ze en zijn blijde een vrouwken te vinden, die in hunne plaats arbeidt en door haar dagelijksch werk datgene verdient, wat noodig is om de keuken te doen draaien en te voorzien in de noodwendigheden van een huishouden, dat hij, - de man, de pennelikker - nooit zou kunnen onderhouden.... Dus, werklieden, laat uw zoon klerk worden, om hem geld te zien winnen en hij zal van armoede vergaan - laat hem klerk worden, opdat hij voor u en de uwen het brood verdiene, en hij zal u tot last verstrekken.... Ziedaar de voordeelen die de pennelikkerij oplevert. En 't kan soms nog slechter gaan ook. Wij hebben er gekend en wij kennen er nog, die van het hoofd tot de voeten in fijne kleederen steken, verlakte laarzen dra- | |
[pagina 60]
| |
gen en Havana-sigaren rooken: zij pronken in het theater, prijken in de groote cafés en wandelen vroeg en laat op de boulevards. Als gij die tegenkomt, ge zoudt denken: 't is de duivel en zijne moere, zooals men te Gent zegt, 't zijn edelmanskinderen.... Sukkelaar! 't zijn niet dan verdwaalde werkersjongens, die klerk moesten worden, en nu, God weet waarmede, den heer uithangen, zoo lang het duurt.... Zij winnen geld, maar in plaats er mede hunne ouders te helpen, die zich voor hen krom hebben gewroet, brassen en smeren zij, loopen en zwieren, drinken en schinken en vergeten zich zoo verre dat zij u, oude vader, u, arme moeder, durven verloochenen, schaamteloos het hoofd afwenden als zij u langs straat tegen komen, en zonder blozen zeggen durven: ik ken u niet.... want ik ben een heer, gij een werkman... ik draag een laken jas, en gij een blauwen kiel... ik verlakte laarzen, en gij een paar kloefen.... Ik ken u niet. Zoo weten wij er. Dat zijn werkersjongens, dat zijn klerken, die hunne ouders de dood aandoen, schulden op schulden maken, bedrog op bedrog stapelen, tot zij, op zekeren keer, de wijk nemen naar den vreemde, of achter de grendels worden gesteken voor misbruik van vertrouwen, vervalsching van geschrift of andere schoone dingen meer.... Dat gebeurt ook al, dat gebeurt meer dan eens, en de rechterlijke kroniek zal het u zeggen, de gevangenis zal het u bewijzen wat er gewordt van die misleide volksjongens, die klerk moesten worden en aan ijdele praal en pracht hun geluk, hunne eer, met de eer en het geluk der hunnen hebben geslachtofferd... Ziet eens rond hoevele arbeidersgezinnen thans weenen over de misslagen van eenen zoon, die pennelikker moest zijn; ziet eens rond hoevele afgesloofde ouden thans het hoofd moeten buigen onder het gewicht van de schande en de oneer, die het kind, waarop zij eens al hunne hoop hebben gebouwd, dat eens hun trooster moest wezen, hen ten eeuwigen dage heeft berokkend. Ware die jongen werkman geworden, als zijn vader, hij ware arm, doch eenvoudig gebleven, hij hadde gewerkt en gezwoegd voor zijn gezin en het gelukkig gemaakt, maar neen... hij moest klerk zijn.... En nu zwerft hij in den vreemde of boet zijne misslagen in het gevang.. En nu vergaat de familie van schande en schaamte... Maar... wij willen geen drooge prediker worden, wij willen u geene ijdele woorden opdisschen; laten wij u liever, als voorbeeld en als les, een voorvalletje aanhalen, waaruit gij allen die geduld genoeg hebt, om u met mijn geschrijf bezig te houden, wellicht eenig nut kunt trekken. leest en oordeelt. (Wordt voortgezet.) Lodewijk de Vriese. |
|