Over het geluid.
Het geluid wordt veroorzaakt door eene trillende beweging, die in de gedeelten der lichamen ontstaat. Men kan zich daarvan overtuigen wanneer men eenen gespannen metalen draad of eene vedelsnaar van derzelver rechtlijnige wending verwijdert en daarna loslaat. Alsdan bemerkt men dat deze draden niet onmiddellijk tot hunne vorige plants terugkeeren, maar dat ze over en weer gaan, even als een slinger die men van de zwaarterichtlijn verwijderd heeft. Het is aan dusdanige beweging dat men den naam van trillende beweging geeft. Van deze trilling levert de volgende proefneming een ander voorbeeld op.
Men neemt eene glazen klok, waarin men een metalen bolleken hangt, men geeft eenen knip op den rand der klok opdat zij klinke, en daarna doet men ze overhellen tot dat het bolleken met haar in aanraking kome: alsdan beweegt zich het bolleken zeer snel en men hoort deszelfs herhaalde botsingen. Eindelijk kan men zelfs deze trillende beweging gevoelen, wanneer men den vinger zachtjes in aanraking brengt met een klinkend lichaam, zooals eene bel, doch bij drukking worden hier tevens de trillende beweging en de klank dien ze veroorzaakt verdooft.
Een geluid is voor ons niet vatbaar, tenzij er tusschen het klinkende lichaam en het gehoor zich een ander lichaam bevindt, dat tot de klasse der vloeibaren of der dampachtigen behoort; in andere woorden, de klank bestaat niet in het ledige. Men bewijst dit door de volgende proefneming. Men legt op de plaat eener luchtpomp een klein wollen kussen waarop men een slaguurwerk plaatst, hetwelk van eenen trekker voorzien is. Men overdekt dit tuig met eene glazen klok, waar men de
lucht onder uit pompt; daarna draait men de staaf
a b, zoodat de trekker
c, die de veer van het slaguurwerk beweegloos hield, verwijderd wordt. Alsdan begint de hamer van 't slaguurwerk achtereenvoigend op deszelfs klok te slaan, en nogtans hoort men geen geluid. Doch, wanneer men een weinig lucht in de klok laat komen, begint men het geluid te hooren, en dit wordt heviger naarmate de hoeveelheid lucht onder de klok vermeerdert. De lucht is het eenigste lichaam niet dat het geluid tot het gehoor kan overbrengen; alle andere dampen bezitten ook deze eigenschap. De vloeibare lichamen, zooals water, zijn ook goede geleiders van het geluid; een duikelaar hoort zeer goed de klanken die buiten het water geboren worden. Eindelijk de harde lichamen zijn niet alleen bekwaam tot geluidvorsching, maar brengen het geluid over door hunne gansche uitgestrektheid, bij voorbeeld, wanneer men het oor tegen het einde van eenen houten balk plaatst, hoort men duidelijk het gerucht door eene zachte krabbing aan het ander einde veroorzaakt, alhoewel dit gerucht zoo klein is dat het voor de andere omstanders onvatbaar is.
Dr F.-J.-Matthyssens.