De Vlaamsche School. Jaargang 19
(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
Liederen voor Groote en Kleine Kinderen.Ga naar voetnoot(1)Hoed u wel, schoon Bloemelijn. I.Daar gaat een maaier naar de wei,
Wat draagt hij mede voor gerei? (gerief)
Den steen om te wetten,
Den slag om te zetten.
Den hamer ter zijde,
De zeis om te snijden.
Hoed u wel, schoon bloemelijn!
***
Het gras, dat voor het windje knikt,
Wordt neergeveld en afgepikt.
Violen, de zoeten,
Zure Hanevoeten,
De blanke Meilieven,
Die fier zich verhieven,
Hoed u wel, schoon bloemelijn.
***
Den blauwen eereprijs geroemd,
Den Leeuwentand met geel gebloemd
De zilvere Klokken
De goudene Vlokken,
Die moeten nu allen
Gemaaid nedervallen.
Hoed u wel, schoon bloemelijn!
***
Doch bleef het gras ter weide staan,
Het zou verwelken, gansch vergaan!
Het onkruid zou groeien,
Verhongren de koeien,
Dus bloemen uw sterven,
Doet welzijn verwerven,
Sterf gerust, schoon bloemelijn! -
| |
II. Vogelzang.*
Mijn vader ging naar 't veld, voor 't nachtgeschemel
Nog kampte met den morgendgloed,
Waar stijgend in den wolkenloozen hemel
De leeuwerik den dag begroet.
Mijn vader weet, waar 't vogeldeuntje helder klinkt,
En waar het vrij uit frissche kelen rolt en springt,
Hij weet, waar hij ons henen moet geleiden,
Ja, waar de zang in 't herte dringt.
**
En toen hij 's middags vóór het zonnebranden,
In 't geurig boschje schaduw vond,
Dan was 't de lijster die hem allerhanden
Bezielde klanken vroolik zond.
Mijn vader weet, enz. enz.
***
En 's avonds bij de zachte manestralen,
Die tintlen op het kreupelhout,
Hoe toovrend trilt de zang der nachtegalen
Hoe teer en droef, hoe hoog en stout!
Mijn vader weet, enz. enz.
****
Wanneer ik dwalensmoê naar huis gekomen
Dan slapen ga, welk hemelsch lied
Verneem ik nog in mijne zoete droomen
O vogelzang, 'k vergeet u niet!
Mijn vader weet, enz. enz.
| |
III. 't Arme Kindje.*
Ach, ach, dit arme kindje, moeder,
Waar loopt het zoo haastelik heen?
Hier groeien geurende bloemen,
Het trappelt de bloemen vaneen!..
**
Ach, ach, dit arme kindje, moeder,
't Verdwijnt ginds in 't groote gebouw;
Wat ronkt en zucht er zoo lastig
Daar onder die reusige schouw?
***
Ach, ach, dit arme kindje, moeder,
Het moet werken op de fabriek,
Het leert niets, speelt nooit met bloemen,
Ach, wordt het kindje niet ziek?
****
Ach, ach, ik wil het halen, moeder,
Is 't kindjen, och arme, niet vrij?
Ik zal het wel helpen werken,
Nu moet het spelen met mij!..
| |
IV. Vaderlandsch lied.*
Eer aan het vaderland,
Waar men ten allen kant,
Eerlikheid vindt!
Waar men door werk en vlijt,
Luiheid en waan bestrijdt,
Waar men door deugd verblijdt,
Vrijheid bemint!
**
Liefde aan het vaderland,
Waar ieders harte brandt
Voor eer en plicht.
Waar men als 't hoogste goed,
In voor- en tegenspoed,
Waarheid u luid begroet
Als 't schoonste licht!
| |
[pagina 41]
| |
***
Lang leve 't vaderland,
Waar men met hart en hand
Steeds hulp bereid,
Trouw aan 't gegeven woord,
Handelt zoo als 't behoort
Tot 's menschen zoet accoord
In eeuwigheid!
Emanuel Hiel.
|