De Vlaamsche School. Jaargang 19
(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
De krijgslieden in China.Ga naar voetnoot(1)Men mag het als een bewijs van der Chinezen voortgang in maatschappelijke-beschaafdheid beschouwen, dat de burgerlijke besturen over 't algemeen den rang hebben boven de militairen, en dat er de letteren boven de wapenen worden gesteld, zelfs in weerwil van de manier, waarop zich de Tartaren het rijk hebben onderworpen. China kan gezegd worden in dit opzicht zijne overwinnaars overwonnen te hebben. Een krijgsmandarijn van den hoogsten rang
de militaire wacht.
wordt dikwijls te voet gezien; terwijl een burgerlijk ambtenaar van eenen middelbaren rang met een oog van minachting beschouwd zoude worden, als hij niet in eenen draagstoel zat van vier dragers; aan de minderen wordt 't recht van den draagstoel niet toegekend: zij moeten rijden. De vorsten van het tegenwoordige stamhuis hebben, als eene aanmoediging voor het leger, militaire examens ingesteld (bij voorbeeld in het paard rijden en behandelen van pijl en boog), tot welke de candidaten, even als bij de burgerlijke examens in drie klassen, verdeeld worden. De hooge waarde welke zij stellen in de persoonlijke sterkte en behendigheid van eenen krijgsoverste, en de rang, die pijl en boog onder hunne wapenen beslaan, schijnen te bewijzen dat de krijgskunst onder de Chinezen nog in hare kindschheid is. De echte Tartaarsche troepen zijn onder acht standaarden verdeeld, te weten: den gelen, den witten, den rooden en den blauwen, ieder met eene andere dezer kleuren omzoomd. Het groene vaandel is dat der Chinezen. Tot elken der Tartaarsche standaarden behooren tien duizend soldaten, zoodat het staande leger 80,000 man telt. Behalve deze heeft men er eene plaatselijke militie, die door de provinciën verspreid is, maar deze bestaat, voor zooveel men uit alles heeft kunnen opmaken, uit zulk eene bonte en ongeoefende troep, dat zij tot weinig meer dan tot behulp der politie dienen kan. De manschappen dragen op de borst en den rug van hun opperkleed een rond wit merk, waarop met zwarte letters geschreven staat: min-Chytâng (krachtige burgers) even als het woord Yong (dapperheid) voor de meer geregelde troepen gebezigd wordt. Hoewel zij dus allen den naam hebben van dapper te zijn, wordt de persoonlijke moed bij de Chinezen weinig als eene verdienste beschouwd, want hun stelregel is, dat stoute en driftige soldaten moeten verslagen worden. Waarom ook de grootste verdiensten van hunne krijgslieden in omzichtigheid en list, gepaard met trouweloosheid en verraad, bestaan. Met de militie medegerekend, wordt het getal dergenen, die soldij ontvangen, door het geheele keizerrijk heen, op 700,000 berekend, waarvan ver de meesten in hunne geboorteplaats wonen, en zich aan den veldbouw of eenigen anderen arbeid van dien aard overgeven. Verscheidene omstandigheden werken mede om te verhinderen, dat China zooveel voordeel van zijne krijgsmacht plukt als men naar gelang van zijnen rijkdom en zijne volkrijkheid zoude verwachten. De langdurige en welslagende tegenstand van de Meaoutsen, die onbeschaafde volksstam van bergbewoners in het hart van China zelf, en hunne onafhankelijkheid tot op den tegenwoordigen oogenblik, strekken ten bewijs van de geringe krijgskunde der Chinezen, en de ongeschiktheid hunner troepen, die zelden tot iets gewichtigers gebezigd worden dan tot het dempen van eenen opstand in eenige doodarme provincie, alwaar zij, om zoo te spreken, niet dan schimmen te beoorlogen hebben. Met hunne scheepsmacht is het nog ellendiger gesteld. De menigvuldige en de gelukkige ondernemingen der Ladrones of zeeroovers in de nabijheid van Canton, ten laatste beteugeld door de eereposten, welke hunnen aanvoerder tot loon voor zijne onderwerping geschonken werden, strekken daarvan tot een onwedersprekelijk bewijs. Er schijnt tusschen de soldij der Tartaren en die der Chinezen vrij wat verschil te zijn. De eersten, al zijn zij ook slechts voetknechten, ontvangen twee taëls per maand (5 gl.) of omtrent drie en een halve stuiver daags, met een ration rijst; de laatsten slechts iets meer dan één taël zonder de rijst. De reden daarvan is misschien hierin gelegen, dat de Tartaren in China tot het staande leger behooren, ver van hun huis af zijn, en alleen van hunne dienst moeten bestaan, terwijl de anderen, zoo niet altijd, dan toch meestal tot de landmilitie behooren, en hun eigen bedrijf uitoefenen, zoodra zij buiten dienst zijn. Ook zal het bestuur zeker wel de noodzakelijkheid inzien van zijne getrouwste soldaten door milddadigheid aan zich te verbinden. De gewone montering der soldaten is eene blauwe buis met rood gevoerd, of eene roode buis met wit boordsel boven een | |
[pagina 27]
| |
blauwen rok. Hunne mutsen zijn geverfde reepen bamboes, spits toeloopende, en wel geschikt om eenen slag af te weeren, doch somtijds dragen zij eene muts van laken of zijde, even als die der mandarijnen, zonder bal of knoop aan de punt. Sommigen van hen zijn in eenen lomp gestikten wapenrok gestoken, van laken met metalen knoopen en lange panden, zoodat zij er uitzien alsof zij daarmede noch vechten noch vluchten kunnen. Hunne helmetten zijn van ijzer, en hebben den vorm van eenen omgekeerden
straf met de houten kraag.
trechter, met een punt er boven op, waaraan een bundel zijde of paardenhaar is vastgemaakt. De voornaamste wapenen der ruiterij zijn pijl en boog. De boog is van buigbaar hout en hoorn, met eenen sterken pees van gevlochten zijde. Onder het afschieten rust de pees tegen eenen agaten of steenen ring aan den rechter duim, waarvan het eerste lid, voorwaarts gebogen, steunt tegen het middelste lid van den wijsvinger. Hunne zwaarden zijn meerendeels slecht gemaakt, en zij beschouwen hunne vuurwapenen als minder doelmatig dan pijl en boog, hetgeen zij misschien ook wel zijn, wanneer men het maaksel in aanmerking neemt. Sommige van hen zijn van een schild voorzien hetwelk zij van rotting vervaardigen. Hoezeer het buskruit sedert lang in China bekend is, is de artillerie aldaar van latere uitvinding. Het blijkt dat de stad Macao in 1621 verzocht werd drie stukken geschut naar Peking te zenden, met eenige kanonniers, om die te bedienen tegen de Tartaren; en het is even zeker, dat ten jare 1636, onder den laatsten keizer van het Chinesche stamhuis, toen het rijk door de Mantchous bedreigd werd, de keizer de Jezuïeten te Peking verzocht zijn volk in het gieten van kanonnen te onderrichten. Doch de werkzaamste in dit vak is de bekende Ferdinand Verbist geweest, een Nederlander die in de zeventiende eeuw, ter voortplanting van het christendom naar China was gezonden en door zijne wiskundige kennis in hooge gunst bij den keizer kwam, en in 1688 te Peking overleed. Onder dezes opzicht waren eenige honderde kanonstukken tegen het einde der zeventiende eeuw voor den Tartaarschen keizer Kânghy vervaardigd, De hoogste rang in den krijgsdienst is die van een Tseangkeun of Tartaarschen generaal, waarvan er er een het opperbevel over de geregelde troepen in de provincie Canton heeft. Die rang kan nimmer door eenen Chinees verkregen worden; een onderbevelhebberschap is alles wat deze kan erlangen. Onder de generaals staan de ondergeschikte officieren die van den laatsten rang af in geregelde orde zijn bevorderd geworden, naar gelang van hunne lichaamskrachten en de bekwaamheid in de behandeling van den boog, gepaard met den ijver en de wakkerheid, welke zij bij gelegenheid van burgerlijke onlusten of muiterijen hebben aan den dag gelegd. De militaire officieren in China zijn allen aan lichamelijke straffen onderworpen en ondervinden die dikwijls zoowel als de straf van de Kea of Cangue, welke men de houten kraag noemt, zijnde eene soort van beweegbare kaak, bestaande uit een zwaar houten raam, hetwelk somtijds over de honderd ponden weegt en waarin gaten zijn voor het hoofd en de handen. Met deze kraag om wordt de schuldige te pronk gesteld met een opschrift van zijne misdaad er bij. Somtijds draagt men dat schandbord eene maand lang, en alzoo hij, die het om heeft de hand niet aan den mond kan brengen moeten anderen hem, bij het eten of drinken, behulpzaamzijn. De vaderlijke toedeeling van een zeker getal geeselslagen of tepronkstelling valt zelfs wel eens officieren van hoogen rang te beurt. A.J. van der Aa. |
|