Moeder en dochter.
- Als ge getrouwd zijt, Isabella, en zelve kinderen hebt, zult gij zien, hoe zeer ik u lief heb.
- Ik weet, dat gij me lief hebt, beste moeder. Als ik uwe liefde niet verstaan en erkennen kon, zou ik immers een door en door ondankbaar schepsel zijn.
- Alleen eene moeder kan de liefde eener moeder oprecht verstaan. Wat gij voor mij voelt en dat wat ik, volgens uw gedacht, voor u voel, verschilt zoo hemelsbreed van elkander, Isabella, als het getjilp van eene musch van het gezang van den nachtegaal. Het teerst beminnende kind beantwoordt de liefde der koelste moeder niet volkomen.
De tranen kwamen Isabella in de oogen, want hare moeder sprak in die teedere, klagende toonen van stil duldend onrecht, en dat griefde de dochter in haar hart. Mevrouw Gray was eene van die in pijnlijke zelfbeschouwing levende personen, die denken, dat niemand lief heeft gelijk zij beminnen, dat niemand lijdt gelijk zij lijden, die gelooven, dat zij voor hun hartebloed ijs en sneeuw terugontvangen, en die hen kwellen, voor wie zij volgaarne hun leven zouden opofferen. Eene minder geliefde vrouw was er volgens haar niet, alhoewel haar echtgenoot, uit gewoonte, gelijk zij dacht, eene zekere genegenheid voor haar koesterde; maar zijne liefde had van de innige, schier aanbiddende genegenheid, welke zij hem toedroeg, niet meer dan de starren van de gloeiende middagzon.
- Dat is zoo'n slechte vergelijking niet, mijne lieve, antwoordde de heer Gray eens, met zijn gewoon vriendelijk lachje, daar de starren zelve zonnen zijn, en zoo wij ons gezichtspunt veranderen konden, zouden wij haar grooter en schitterender dan onze eigene zon vinden. Wie weet, of ik, die, met u vergeleken, zulk een aardklomp ben, - wie weet, of mijne star niet eene grootere, sterkere zon is, dan de uwe.
Op de lippen zijner vrouw speelde een flauw lachje van geduldig lijden en zij zei treurig: Ach, Hubert, zoo ge wist, wat doodsangst ik lijd, als ge mijne liefde in 't belachelijke keert, dan zoudt gij mij zeker ontzien.
De opene, vroolijke man was, zooals hij zich uitdrukte, voor dien avond den mond gesnoerd. Mevrouw Gray weende in stilte en noemde zich zelve de vreugdebederfster der familie.
Met hare dochter was het evenzoo. Isabella's gansche ziel en gansche leven was aan hare moeder gewijd; dit was het middelpunt, waarom zich geheel haar jong aanzijn bewoog. De dochter had geene gedachten, waarvan hare moeder niet het hoofdonderwerp was, geen wensch, die niet bovenal hare moeder betrof; maar toch was mevrouw Gray nooit tot het geloof te brengen, dat de liefde harer dochter slechts nevens de hare verdiende genoemd te worden. Isabella werkte voor haar, speelde of las haar voor, deed alles, leefde geheel voor haar. Plicht, mijn kind, zegde zij, is niet liefde, en ik ben niet blind genoeg, om 't een met het ander te verwisselen. Dit was de belooning die Isabella ontving. Toen zij met Karel Houghton verloofd geraakte, hield mevrouw Gray's geluk op. Van dien tijd af, was haar leven eene lange, zwakke weeklacht der vertwijfeling. Thans was zij niets meer; haar kind had haar uit haar hart verstooten en de liefste plaats aan een ander gegeven, - haar eigen kind, hare Isabella, haar kleinood, haar leven, hare ziel. Haar uur was voorbijgegaan, zelfs de dood scheen haar vergeten te hebben. Thans beminde haar niemand. Zij was een vertrapte worm, eene arme, verachtte oude vrouw, eene ongeliefde, kinderlooze weduwe! Ach, waarom konde zij niet sterven. Door welke zonde had zij eene zoo zware straf verdiend?
Isabella beleefde menig treurig unr en raadpleegde zelfs dikwijls haar geweten, of zij hare verkeering met Karel Houghton ook moest afbreken, daar die hare moeder zoo ongelukkig maakte. Zij kwam nogtans met haar geweten niet in 't zekere, of de kinderlijke plicht zoo ver behoorde te worden uitgestrekt, want, zij had ook een plicht jegens den verloofde te vervullen: en Isabella gevoelde, dat zij geen recht had, om met het geluk eens mans te spelen, dien zij had leeren liefhebben. Zij erkende, dat haar eerste plicht aan hare ouders behoorde, maar zij had ook plichten jegens haren geliefde en kon deze plichten, zelfs om wille van hare moeder, niet geheel vergeten. Zoo duurde dan hare verloving voort, verbitterd door de klachten der moeder.
- Kindlief, zeide haar vader, Houghton heeft dezen morgen met mij over uwe bruiloft gesproken. Kom mee, in mijne studeerkamer.
Isabella, beurtelings blozend en verbleekend, volgde haren vader; zij vreesde zoowel zijne toestemming als zijne verwerping. De eerste zou hare moeder grieven, deze laatste haren minnaar tot vertwijfeling brengen.
- Hij zegt, dat hij langer dan een jaar met u verloofd geweest is. Wij mogen hem niet al te lang op de proef stellen. 't Is zeer natuurlijk, dat hij wenscht, dat de zaak in orde komt. Wat zegt gij? Vindt ge goed, dat we uwe bruiloft binnen eene maand vaststellen?
- Zooals gij wilt, vader, zeide Isabella, eene kleur krijgende, als de bloem eener kamperfoelie.
- Neen, neen, gelijk als gij wilt, mijn lief kind. Denkt gij met Houghton gelukkig te worden? Hebt gij hem lang genoeg gekend?
- Ja, vader: maar....
- Maar wat, lieve?
- Ik zou moeder niet gaarne verlaten.
Zij liet het hoofd treurig op de borst zinken.
- Dat is de beproeving des levens, mijn kind, zei de heer Gray met zachte stem; zijn gelaat vertoonde de rustige bezorgdheid eener vaste natuur, die alle uiterlijke teekens onderdrukt, wanneer zij den last van anderen verdubbelen konden; - maar het is eene beproeving, die uit den aard der zaak moet worden doorgestaan. Wij kunnen niet verwachten, u immer bij ons te behouden, en schoon 't een treurige dag voor ons zijn zal, als ge van ons zijt weggetrokken, moet dat toch, daar het uw geluk is, ook het onze zijn. Zeg mij, wat antwoord wenscht gij, dat ik hem geef?
- Zou hij niet nog wat wachten? en het meisje sloot zich inniger aan haar vader.