De Vlaamsche School. Jaargang 18(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan de Zee. Bij een bezoek aan de Zee. Ai mij! zee, uw lucht zoo zuiver Was zoo zoet aan 't harte mijn; Als ik met mijn ziel alleene Mocht in uwe duinen zijn. Ai mij! zee, ik hoorde gaarne 't Grootsche bruischen van uw nat En het klinken uwer stemme Als ik mijmrend langs u zat. Ik zag zoo gaarne uw groen water Schuimend vechten met den wind Die al risplend met u speelde Als met d'haren van een kind. Ik zag u gaarne toen de zonne 's Morgens op uw golven zwom, Vóór dat zij in vollen luister In den blauwen hemel klom. Of dat ze bij 't avondvallen Neer kwam zinken in uw schoot En heur stralen 't water kleurden Met een tint van purperrood. Ik zag u gaarne 's nachts, toen de mane Op uw kalme vlakte schong En als in een tweeden hemel Spieglend op uw water hong. Ik zag zoo gaarne uwe vlakte Bij 't verdwijnen van den dag Als ze heel met schuim bevlekt, te Glinstren en te glanzen lag. O! dit alles zag ik gaarne En dit zien ach! deed mij deugd, 't Deed mijn harte kloppen, beven, 't Goot mijn harte vol van vreugd. Meer dan eens nog, o! mijn zeeën, Koom ik wandlen op uw strand Om te schouwen naar uw schoonheen, Om te luisteren naar uw zang. Dikwerf nog, ik belove 't vaste.... Kome ik weder, lieve zee, Weer om vreugde, weer om trooste, Weer om ruste en stille vree!.... Rymcreem. Vorige Volgende