De Vlaamsche School. Jaargang 18
(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
De legende van den berkeboom.Ga naar voetnoot1Als Pilatus, de stemme,
die kreet in zijn binnenst, te zwijgen
Dwingende, laflik de handen
gewasschen zich had en den Heiland
Overgeleverd aan 't grauw
van Jerusalem, tot de geesling,
Togen de beulen op zoek
naar houtrijs, waar ze de roeden
Zouden van binden, die 't lijf
doorstriemden des Konings der Joden.
Eerst ontwaarden hunne oogen
den vinnig prikkenden braamstruik;
Doch als hij hoorde waartoe
't wraakgierige rot hem begeerde,
Sloot hij, van gramschap huivrend,
de doornige takken te zamen,
Zóó dat de boozen, de handen
bebloed, naar elders zich spoedden.
Dra weer hielden ze stil
bij den meerboord, waar zich de rietstruik,
Hoogopschietende boven
de hem omringende kruiden,
Onvrijwillig vertoonde
den rondomspiedenden blikken:
Nauweliks was het hem echter
ter ooren gekomen waarop zij 't
Hadden gemunt, of hij schoot,
verontwaardigd, seffens de slanke
Dodden voorover, en die
ze aangrepen, die tuimelden vloekend
Neer in het meer, waaruit
zich te redden hun amper gelukte.
Als ze nu eindelik weer
van den schrik wat waren bekomen,
IJlden ze voort huns weegs,
voor de onheilspellende wenken
Doof en blind, ja dorstiger
steeds naar het bloed van den Godmensch,
Tot ze den berkboom zagen
en juichend daarhenen zich wendden.
Wat men van zin was, had
ook deze vernomen, maar juist als
Onder de menschen, zoo zijn
ook onder de planten ondankbren
Jegens den Schepper des Als,
den Regeerder van Hemel en Aarde...
Willig leende de berk
zijn getakte den gretigen snoeiers,
Die met de vracht op den rug
nu de baan insloegen ter stede.
Dies sprak Jezus, zeggend:
Tot krone verstrekke de braamrank
Mij, en de rietdod reike
men mij ten vorstliken scepter!
En wie ooit zich gedenkt
mijns lijdens ter wille der Menschheid,
Zie me, de doornen om 't hoofd
en den riethalm steeds in de rechter,
Zie alomme mijn beeld
met beiden vereenigd voor eeuwig...
Maar op den berkboom, welke
tot martelgetuig zich gebruiken
Liet, op den berkboom kleve
mijn vloek tot het einde der tijden!
Niemand zie er naar op
tenzij met verachtenden grimlach,
Ja! tot een schrikbeeld diene
hij immer den kindren der menschen!’
Sindsdien, kreupel en klein,
met neerwaartshangende takken,
Staat hij bij gracht en poel
heel treurig, van allen verlaten...
Enkel den straatmoosmeier,
die steviger bezems vandoen heeft,
| |
[pagina 42]
| |
Om, als het hoort, kort spel
met het slijk en de modder te spelen, -
En den magister, die graag,
in de plaats der versletene roede,
Welke zoo trouw meehielp
om het kwaad uit de kleinen te kloppen
Zich en de schooljeugd met
eene nieuwe verlangt te beschenken,
Ziet men van tijd tot tijd
op bezoek gaan bij den gevloekte.
Elsene, 1872. Frans de Cort. |
|