Monaco, door wien vruchteloos een beroep werd gedaan op de Europesche mogendheden die de tractaten van 1814 en 1815 onderteekend hadden, bleef Sardinië in bezit van de voornoemde steden, tot bij den afstand van Nizza aan Frankrijk.
Monaco's verheffing tot een vorstendom dagteekent van het jaar 968 en werd gedaan door keizer Otto-den-Eerste. Een lid van het vermogend geslacht Grimaldi, van Genua, werd door hem als prins over Monaco aangesteld en tot heden toe is het vorstendom, ofschoon eenigszins gesmolten, in bezit van de afstammelingen van dit geslacht gebleven. In 1731 overleed de laatste mannelijke spruit der vorstelijke familie Grimaldi. Monaco ging toen over aan Jacobus-Franciscus-Leonardus de Goyon-Matignon, graaf van Thorigny, de echtgenoot sedert zestien jaren van de dochter en erfgename van den laatsten Grimaldi, wiens naam door den nieuwen vorst aangenomen werd, op den dag dat hij de waardigheid van regeerenden prins aanvaardde. In 1793 werd Monaco ingelijfd bij de Fransche republiek, doch in 1814 weder aan het geslacht der Grimaldi's teruggegeven.
Het paar duizend bewoners van het vorstendom of de stad Monaco heeft de handen te vol, met den handel en de nering, die de gedurig wisselende, maar steeds talrijke stroom van bezoekers hem aanbrengen, om zich in partijtwisten of staatkundige kibbelarijen te steken. Er heerscht overigens eene nagenoeg volstrekte vrijheid van doen en laten en zonder hard te werken komt iedereen er goed aan den kost. Bedelaren worden er niet aangetroffen. En aangezien, zooals de schriftuur ons leert, de meeste zonden uit armoede worden bedreven, volgt uit den algemeenen welstand der bevolking, dat de politie van Monaco hoegenaamd niet onder den last van ambtsbezigheden gebukt gaat. Een agent van politie in Monaco heeft een leventje als een rentenier in Europa. Dat de vorst van Monaco er geen leger op nahoudt, behoeft wel niet te worden gezegd. Men kent er geene andere soldaten dan vreemde officieren, die in dit Luilekkerlandje hunnen verloftijd en - hunne spaarpenningen komen doorbrengen.
Diegenen onzer lezers, welke geneigd zouden zijn, om, na het lezen van wat voorgaat, in geestdriftige bewondering uit te roepen: ‘O! gezegend Monaco!’ verzoeken wij, die ontboezeming nog een oogenblik te bedwingen. Er blijft ons nog iets te melden over, welk hunne opgetogenheid ten top zal doen stijgen. Bij vorstelijk besluit, zijn alle bewoners van Monaco vrijgesteld van het opbrengen van lasten. Zij betalen noch patent, noch personeel, noch grondlasten. Het ideaal van alle staatkunde: regeeren zonder belastingen op het volk te doen drukken, is in Monaco verwezenlijkt!
De achtbare vriend, van wien wij reeds spraken, verzekert ons, en wij willen hem gaarne gelooven, dat de onderdanen van dit gelukkig rijkje er zoo tevreden en vergenoegd uitzien, als waren zij allen regeerende prinsen. Hij voegt er bij, en ook dit punt verdient opgeteekend te worden, dat de verblijfkosten voor vreemdelingen er in verre na niet groot zijn. Men kan er zich zelfs betrekkelijk goedkoop behelpen, zonder het zich aan iets te laten ontbreken.
De tegenwoordige vorst, prins Karel III, is er steeds op bedacht, om den vreemdelingen het verblijf in Monaco te veraangenamen. Door zijn toedoen, werden aan de stad reeds velerlei verfraaiingen gebracht en hij helpt ieverig mede, om verschillende nieuwe inrichtingen tot stand te brengen.
Zoo men ergens het leven oprecht geniet, zegt ons onze vriend, dan is het in Monaco, en hij heeft ons aangeraden, er een uitstapje naar te wagen, verzekerd als hij is, dat wij hem dank zullen weten voor zijnen raad en wij het niet bij een enkel reisje zullen laten. Op minder dan twee dagen, komt men van België in Monaco. Bericht aan de liefhebbers!