voetstappen der oude meesters te drukken. Z.M. de koning bezocht de tentoonstelling in gezelschap des heeren baron Kervyn van Lettenhove, minister van binnenlandsche zaken. De heer H. Rollin, oud minister van openbare werken, voorzitter der maatschappij, verwelkomde Z.M.; de heer schepen Wagner vertegenwoordigde den afwezigen burgemeester. De vorst onderbield zich met verschillende kunstenaren en deed vervolgens eene omwandeling in de pronkzaal, die bij hem den gunstigsten indruk achterliet; toen de koning de tentoonstelling verliet, zegde hij aan den heer secretaris F. Van der Haegen dat hij zonder fout eerlang zou terugkeeren, om de tentoongestelde stukken van meer nabij te beschouwen en eenige aankoopen te doen. Den 13n September bezocht de minister van binnenlandsche zaken eene tweede maal de tentoonstelling die ook een grooten aantrek op het publiek uitoefent, welk den wijzen maatregel zeer op prijs stelt, door de maatschappij van schoone kunsten genomen. De maatschappij heeft namelijk ook een Vlaamschen catalogus laten drukken en wij hopen dat de Antwerpsche maatschappij van schoone kunsten dit uitmuntend voorbeeld volgen zal. Te Antwerpen werden de catalogussen der tentoonstelling vroeger altoos in de twee talen gedrukt. Sedert eenige jaren is men hiervan afgeweken en geeft men enkel een Franschen catalogus uit. Wij hopen dat in't vervolg de tekst weer in de twee talen zal gesteld worden.
Het lokaal van den Casino is bijzonder goed geschikt voor eene tentoonstelling; alleenlijk is het licht er soms wat al te krachtig voor zekere tafereelen.
Men kan in 't lokaal ververschingen bekomen en het is toegelaten er te rooken.
Er zijn ongeveer 1600 kunstwerken. Wij gaan, zoo beknopt mogelijk, een overzicht geven van de prachtige kunstverzameling.
Jos. Van Lerius' tafereel is het eerste dat de aandacht des konings opwekte. Wij hebben het reeds besproken op blz. 119.
Van Robert Fleurys' schilderij gewaagden wij op bladz. 71.
K. Duran, van Brussel. Vier puik geschilderde portretten, waartusschen twee vrouwen ten voeten uit. Deze laatste vooral wekken de algemeene aandacht. Een der twee portretten is dit van des schilders echtgenoote; de koning maakte er hem zijn compliment over en zegde, dat het genoeg te zien was, dat de liefde het penseel van den meester had bestuurd.
A. De Vriendt leverde eene kapitale schilderij, voorstellende: Jacoba van Beieren, die van Philips-den-Goede genade voor haren echtgenoot afsmeekt. De catalogus behelst naar aanleiding van deze schilderij de volgende aanteekening:
‘Jacoba van Beieren, echtgenoote van den onwaardigen Jan IV, hertog van Brabant, en later van den niet min wispelturigen Humfried van Glocester, na vruchteloos de arglistige staatkunde van Philips-den-Goede bestreden te hebben, kon hem nogmaals niet weerstaan wanneer de hertog van Burgondië voor de derde maal Holland overweldigde. Zooveel tegenspoed had hare krachten uitgeput; haar mannelijk gemoed moest buigen en zij was gedwongen zich te onderwerpen aan de heerschzuchtige eischen van den vorst, die men den Goede noemde. Door het verdrag van Delft, den 3n Juli 1428 gesloten, erkende zij Philips als haren eenigen en wettigen erfgenaam voor de landen van Henegouw, Holland, Zeeland en Friesland, en stond er dadelijk het bestuur van af ten zijnen voordeele; zij verbond zich insgelijks niet meer te trouwen zonder zijne toestemming. Doch zij was nog niet ten einde van hare rampen, en haar hartstochtelijk karakter moest haar het verlies van hare nog overige rechten berokkenen. Jacoba was naar Ter Goes, in Zeeland, gaan wonen, waar zij vier jaren in rust en stilte doorbracht, toen zij eene hevige liefde opvatte voor den ridder Frans van Borselen, die tot landvoogd van Zeeland benoemd was, en een geheim huwelijk met hem aanging. Philips was er dadelijk van onderricht en trok met zes honderd man naar 's-Gravenhage, nam er van Borselen gevangen en voerde hem naar Rupelmonde; daarbij liet hij met inzicht zijn voornemen kennen, den ridder als een ontrouwen dienaar te doen onthoofden. Bij het vernemen van dit nieuw onheil, scheept Jacoba in allerijl in, en doet den hertog verzoeken haren man te mogen zien; Philips laat den gevangene op het platte dak van het slot brengen. Nu kent hare droefheid geene palen meer, zij werpt zich voor den hertog op de knieën en toont zich bereid tot alle opofferingen om het leven des mans dien zij lief had te redden. Philips nam de gelegenheid waar om de ongelukkige gansch te berooven, en liet haar dan
met haren echtgenoot vertrekken.
Doch die laatste slag had dit kloeke vrouwenhart gegebroken: Jacoba stierf drie jaren later op het slot van Teilingen, in den ouderdom van 38 jaar.’
De heer A. De Vriendt heeft het moeielijk oogenblik waarin Jacoba zich bevindt meesterlijk afgemaald, alleenlijk schijnt ons het wezen der vorstin niet genoeg de sporen te dragen van de uitputting harer krachten en de angst die haar drukt. Dit neemt geenszins weg, dat De Vriendts tafereel, gelijk het daar hangt, een kapitaal stuk mag heeten, eene schilderij welke verdient aangekocht te worden voor het stadhuis van Gent of voor een museum. 't Is een waarlijk schoon gewrocht en de gelukwenschingen, door den koning aan den jongen schilder toegestuurd, kwamen hem rechtens toe. De vorst zegde ook tot den heer De Vriendt, met groot genoegen te zien, dat zijne schilderij niet slechts een Vlaamsch opschrift droeg, maar ook van een echt Vlaamsch karakter was doordrongen, dat zij Vlaamsch was door de behandeling en Vlaamsch door haar onderwerp. De Vriendt antwoordde: ‘Sire, de Vlaamsche taal en de Vlaamsche kunst moeten samengaan, met uitsluiting van al wat vreemd is; daarom trachten wij Vlaamsch te zijn in al ons streven; wij aanzien het als het eenige middel om de Vlaamsche kunst in haren vorigen luister te doen herbloeien.’ De koning antwoordde dat hij het ook zoo begreep. Wij wenschen het van harte! - De heer De Vriendt mag ook geluk gewenscht worden met zijne schilderij, getiteld: De penning der weduwe.
Mejuffer C. De Vriendt, stelde een zeer fraai klein fruitstuk ten toon.
(Wordt voortgezet).