De zwaluw van Miranda.
Ik zie u dan weder, bodinne der lente!
Hervindt ge aan mijn dak hier uw nest van weleer;
Zeg, gonzen de muggetjes reeds in de dreven,
En vindt gij hier voedsel en warremte weer,
Om vroolijk bij mij hier te leven?
Wat wonderen zaagt ge in die verre gewesten?
Zeg, vogel, zijn ginder ook bloemen en groen;
Zeg, vondt gij er vlinders in 't kiemende loover,
Der bloemen zich lavend in brandenden zoen,
Bij 't koesterend zonnegetoover.
Gedenkt gij u, zwaluw, der vorige lent nog,
Toen gij voor uw nest hier een plaatseken vondt?
Dan kwaamt ge uwe wiek aan mijn venstertje strijken;
Ofschoon ook Miranda dicht tegen er stond,
Dat deed u noch vreezen, noch wijken!
Gedenkt gij u nog, hoe 'k uw nest eens beschermde,
Als 't onweer ons huizeken wankelen deed;
En hoe ik dan voor uwe jongskens geschrikt heb,
Ontrust of het hoopje geen hongersnood leed,
En hoe ik die diertjes verkwikt heb?
O, 'k was dan gelukkig; want toen was mijn Hendrik
Bij mij nog, en onder uw nest is zijn woord
Van liefde in het hart van Miranda gedrongen;
Dat weet gij wel, zwaluw, gij hebt het gehoord,
Dat hoorden ook wis uwe jongen...
‘Miranda - zoo sprak hij - men zegt dat de zwaluw
Een huis als omhult met den zegen van God:
O zie, hoe gelukkig die diertjes daar wonen,
Zoo worde eens, Miranda, van beiden ons lot,
Zoo gij mij met weermin wilt loonen?’
Hij drukte mijn hand en 'k geloofde aan die woorden
Van liefde, waar 't licht mijner droomen in blonk;
Begoochlende droom! maar verschriklijk ontwaken,
Toen hier geene stem des geliefden meer klonk,
Die stem die mijn heil moest volmaken.
Hij vlood eens, als gij, naar verwijderde streken. -
Ontmoetet gij niet mijn geliefde op de zee?
Zeg, vroeg hij u niet naar de droeve Mirande,
Wier hart hij doorboorde met 't vlijmendste wee;
Wanneer hij ontvluchtte den lande?
Of zaagt gij hem ginds aan het eind zijner reize;
Weet gij, wat hij zoekt, wat hij hoopt of begeert;
Is 't roem, is het eer, zijn het schatten der aarde?
Ziet hij hier geen schatten, meer zoet en meer weerd:
Miranda en het kind dat zij baarde?
| |
Bodinne der lente, brengt gij mij dien troost nu,
Dit woord waar mijn hart zich nog immer meê vleit;
Schreef hij niet dit woord op uw krachtige veder,
Dit woordje van hope: ‘Miranda, verbeid;
Dra ziet gij uw Hendrik nog weder.’
Maar neen, gij hebt niets voor de droeve verlaatne;
Gij vlucht zelfs mijn raamken, en laat mij alleen.
Ga, zwaluw, en vlieg in de bloemenwarande:
Voor mij is hier niets meer dan smart en geween,
En smaad voor het kind van Mirande.
Luitenant Victorien Van de Weghe.
|
|