Klein-Russische boeren.
De onderstaande plaat verdient den kunstschilders aanbevolen te worden als eene kleine bijdrage tot de kennis van de kleederdracht der bewoners van Klein-Rusland.
Onzen lezers in 't algemeen verzoeken wij, de afgemaalde dorpelingen niet te veel naar het uiterlijke te beoordeelen; in den omgang hebben zij niets van de ruwheid en de plompheid, welke hun voorkomen bij hen zou doen veronderstellen: de boeren in Klein-Rusland verdienen een goed slag van menschen genoemd te worden. Zij kenmerken zich in hunnen handel en wandel door eenvoudige oprechtheid, zachtmoedigheid en broedermin.
Een schetsje van hunne levenswijze wordt ons gegeven in 't volgende verhaal van eenen reiziger die, eenige jaren geleden, een gedeelte van het Russische rijk doorreisde en zich namelijk eenigen tijd in Klein-Rusland ophield.
Het reizen daar te lande (zegt onze schrijver) is ongemakkelijk, bij gebrek aan goede herbergen. Den naam van trattoriën, waarmede men er eenige vereert, geeft men aan ellendige huisjes, met een paarden-afdak, waar men meestal, behalve hooi en haver, niets bekomen kan, zelfs niet eene bijzondere kamer voor nachtverblijf. Nadert men den weg, dien gewoonlijk de Tschumachs inslaan, het gouvernement Kiew, dan begint men, op de groote steppen groote bosschen te zien, eerst in kleine groepen, dan over geheele streken uitgestrekt. De tusschen dezelve liggende velden zijn ongemeen vruchtbaar, en zijn niet blootgesteld aan de sterke droogte, die, in de lager gelegene zuidelijke streken, dikwijls graan en gras verschroeit Ik kwam te Michailowka, eene zeer groote militaire kolonie, die niet minder dan 4800 mannen telt, nog voor het vallen van den avond aan. Hier is het de garnizoenplaats van een uhlanenregiment. Soldaten en paarden verdringen elkander op de straten. Hoe groot deze plaats ook zij, men vindt er geen logement. Ik moest een nachtverblijf bij eenen boer zoeken, en, na lang bidden, nu bij dezen, dan bij genen, stond ik eindelijk in eene lieve boerenwoning, waar de oude, van een talrijk geslacht omgeven huisvader, mij gastvrij opnam. Hij was een veteraan van 1812, en wanneer hij van zijne marschen en zijn verblijf in Parijs sprak, dan vulde de snapachtige huisvrouw de levensgeschiedenis der familie aan, door de opgave van den dag hunner echtvereeniging, de geboorteen het doopen van ieder hunner kinderen.
Twee gezonde meisjes, met nette voeten, zouden binnen kort het bovendien reeds talrijk kroost der wakkere familie Braikow vermeerderen, daar zij hare echtvereeniging te gemoet zagen. Toen wij naar den geestelijke zonden, die aan de overzijde der straat in een klein huisje woonde, om hem aan den theeketel (samowar, zelfkoker), ter bereiding van de thee te verzoeken, noodigde ons de beleefde kapelaan bij zich op de thee. De moeder, die de gastvrijheid van den geestelijke allervoordeeligst wist te schilderen, deelde ons mede, dat hij steeds de bezoeken van heeren aannam, dat de officieren dikwijls bij hem gingen, en dat hij wellicht thans ook gasten had. Wij troffen daar ook inderdaad een vriendelijken gastheer, de vrouw van den geestelijke en twee slanke vrouwen aan. In hoe verre het schoone geslacht aan de denkbeelden van schoonheid beantwoordde, daarover zal ik mij niet verklaren. Ik maakte te haren opzichte slechts eene gezondheidskundige opmerking,