ming zijner dubbele betrekking. Als muziekmeester vooral bewees hij uitstekende diensten, door de verbetering der onderwijsstelsels.
Fétis leverde omstreeks dezen tijd en later eene reeks belangrijke werken over de wetenschap der muziek, die hij verrijkte met verschillende uitvindingen, welke blijvend gewaardeerd worden door de beoefenaars der muziek. In 1824 gaf hij een werk in het licht, getiteld: Méthode élémentaire d'harmonie et d'accompagnement, welk een grooten opgang maakte en waarvan te Napels eene Italiaansche, te Londen eene Engelsche overzetting verscheen. Nog heden dienen in Frankrijk en België vele regels, in voornoemd werk aangegeven, als richtsnoer bij het onderwijs der harmonie.
Van voor hij te Douai kwam, had Fétis ondernomen, de levensschetsen van muzikanten uit te geven, onder den titel: Biographie des musiciens. Gedurende zijn verblijf in de voornoemde stad, zette hij dit werk voort. Hij schreef tenzelfden tijde een aantal toongewrochten en wel van den meest afwisselenden aard, ondanks de tien uren welke hij dagelijks moest besteden aan zijne bezigheden om den broode: 't bespelen van het kerkorgel en 't geven van lessen. Gedurende de 4 1/2 jaren die Fétis te Douai doorbracht, werkte hij zestien of achttien uren daags.
In den zomer van het jaar 1818 trok hij op nieuw naar Parijs, waar hij verscheidene zijner muzikale gewrochten en onder andere eenige operas liet uitvoeren, zooals les Soeurs jumelles, le Mannequin de Bergame, la Vieille enz. Laatstgenoemd stuk werd, eenige jaren geleden, heropgevoerd in den schouwburg van het Park, te Brussel. Des meesters operas genoten slechts een middelmatigen bijval.
In 1821 verving hij Eber als leeraar van toonzetting aan het conservatorium te Parijs. Hij vervulde dit gewichtig ambt met de meeste onderscheiding.
Van 1827 (Februari) tot November 1835 gaf Fétis te Parijs eene Revue musicale uit, en gedurende de vijf eerste jaren van zijn bestaan, schreef hij dit weekblad nagenoeg alleen.
In 1833 werd hij benoemd tot kapelmeester van koning Leopold I en bestuurder van het conservatorium te Brussel. Als dusdanig heeft hij machtig veel bijgedragen tot de bevordering der muziek in België. Den 6n October 1856, ter gelegenheid van Fétis' 50-jarige huwelijksviering, lieten de leeraars van het conservatorium zijn bronzen borstbeeld op de opene plaats van het gebouw stellen. Dit borstbeeld is een werk van den heer W. Geefs. In 1858 liet de Cercle artistique van Brussel een bronzen gedenkpenning slaan, met het portret van den meester, gegraveerd door Leopold Wiener, ten blijke van de erkentenis, die deze maatschappij hem verschuldigd was, voor de talrijke muziekuitvoeringen, welke, onder zijne leiding, in haar lokaal hadden plaats gehad.
Hoe verdienstelijk ook een groot getal van de samenstellingen zijn, door Fétis in de verschillende vakken der muziek geleverd, de kenners zijn het vrij algemeen eens om te erkennen, dat het niet zijne zangstukken, niet zijne toonzettingen voor piano, zijne missen, ouvertures of fantasieën zullen wezen, welke zijnen naam bij de nakomelingschap voor de vergetelheid zullen bewaren; maar veeleer en wel zijre doelmatige werken over het onderwijs en over de geschiedenis der muziek.
Den 29n Maart werd de heer Fétis onder een ontzaggelijken toeloop van vrienden en vereerders ter aarde besteld. Als grootkruis van de Leopoldsorde, werd aan den overledene de krijgseer bewezen, door detachementen van al de troepen der bezetting van Brussel, onder bevel van den generaal-majoor Bocking. De muzieken van de karabyniers, de grenadiers en het 3e linie vergezelden den stoet, onder het spelen van lijkmarschen. De doodkist werd gedragen door leeraars en oudleerlingen van het Brusselsch conservatorium. De hoeken van het baarkleed werden gehouden door de heeren Fallou, voorzitter van de rekenkamer; Gallait, kunstschilder; Vervoort, oudvoorzitter der kamer van volksvertegenwoordigers; Kervyn van Lettenhove, minister van binnenlandsche zaken en Funck, schepen te Brussel. De lijkdienst werd gedaan in de Onze-Lieve-Vrouwe-kerk van den Zavel.
In het sterfhuis waren redevoeringen uitgesproken door de heeren Fallou, namens de besturende commissie van het conservatorium; Gallait, namens de Belgische academie, die den heer Fétis tusschen hare leden telde; Vervoort, namens den Cercle artistique; Quelus, namens zijne mede-professoren van het conservatorium.
Men zegt dat de leeraars van het conservatorium eene in schrijving zullen openen, om Fétis een standbeeld op te richten.