Kronijk.
Antwerpen.
- Wij hebben in de vorige aflevering vergeten te melden dat op Donderdag 9 Maart met veel luister de inhuldiging plaats had van een standbeeld van A. Grisar, in den gang van den Franschen schouwburg, vervaardigd in wit marmer door J. De Braekeleer, die te dezer gelegenheid ridder der Leopoldsorde benoemd is. Wij hebben in 1869, bladz. 92, het overlijden en op bladz. 105, een welgelijkend afbeeldsel met levensschets van den beroemden toonkunstenaar medegedeeld.
- Verbond voor kunsten, letteren en wetenschappen. Op 14 Maart hield de heer E. Dognée de Villers, advocaat te Luik, eene verhandeling over eene reis naar den Libanon. 's Anderdaags sprak mevrouw Esther Sezzi over den oorlog en over de rol der vrouw in zulke maatschappelijke crisissen.
Op Zondag en Maandag 19 en 20 Maart waren de volgende tafereelen tentoongesteld: van H. Bource, een Zeeoever en de naar de terugkeerende visscherschuiten wachtende bevolking; waarheidsvol terug gegeven; en Juist vaders evenbeeld, zijnde een eerstgeborene die bewonderd wordt door eene aan de moeder bezoek brengende vrouw.
J. Portielje, Goede raad: eene moeder die haar dochtertje de deugdzaamheid aanprijst; gevoelvol tafereel, welk gedurige vorderingen als uitvoering bij den schilder aanduidt.
D. Col, een geestig, puik geschilderd tafereel, getiteld: Laatste nieuws (verteld in eene landelijke welbezette herberg).
R. Roskell, drie tafereelen: de Indringer, de Stelende ekster en de Bezwaren der vrijheid; dit laatste beviel ons het meest. Het verbeeldt een losgebroken papegaai op een besneeuwden boomtak gezeten.
H. Dauriac, een welgelijkend portret van den heer Delen.
R. Montgomery, zijn staande water, Eenzaamheid getiteld, is wat droog als schildering, maar zeer verdienstelijk.
J. Stobbaerts, de Oorzaak van den oorlog, ofschoon niet nieuw als gedacht, is geestig opgevat en uitgedrukt door twee om eene schotel vechtende honden; overigens puik van kleur.
A. De Keyser, twee goede tafereelen, een landschap en een poldergezicht.
J. Heymans, Herinnering aan Condroz, behebt met gebreken van denzelfden aard als die door ons aangeduid in ons verslag over de Antwerpsche tentoonstelling van 1870, blz. 132. Overigens zeer schoon van toon, maar niet genoeg geteekend; ook verkiezen wij als strekking de goed weergegevene hoeve van J. Janssens, die wij reeds als een veelbelovend schilder hebben aangeteekend.
L. Derickx, twee tafereelen, Stormweer en de Onbescheidene; dit laatste stelt twee badende meisjes voor die door eenen jongeling bespied worden; beide stukken zijn verdienstelijk, maar nog altijd wat decoratief als kleur.
C. Van Haenen, een portret, welk ons doet denken dat portretschilderen des kunstenaars vak niet is.
J. Crabeels, gezicht op een park; zeer aangenaam gestoffeerd, met lief getoetste figuurtjes; de Oorlog is verklaard, hebben wij reeds besproken in 1870, bladzijde 118.
C. Raffel en E. Wolters verschillende landschappen.
Lauterberger, een veelbelovend dierenschilder, Een hondje dat eene muis bespiedt.
H. De Cock, twee zeer aangename gezichten uit de omstreken van Ter Hulpe en van Genval.