de harmonische ontwikkeling zoo goed van zijn lichaam, als van zijne ziel 't hare bijdraagt, - derhalve eene beredeneerde afwisseling van verpoozing, spel en onderwijs. De tijd komt toch buitendien snel genoeg, dat de spelen der kindschheid niet meer voorhanden zijn. - Daarentegen was Anna een fiksch kind en schepte vreugde in 't leven, alhoewel 't haar zwak niet was, zich veel om haar toilette bekommeren. Wel boende de oude grootmoeder haar iederen morgen 't frissche, lachende en zorgenvrije gezichtje blank en kamde haar 't blonde haar fatsoenlijk achter de ooren; doch het duurde niet lang, of in die lokken werd met de poezele handjes duchtig omgespeeld en geroezemoest, schoon die opschikingsmethode niet dikwijlder werd aangewend, dan wanneer 't neerhangend kapsel het vrije uitzicht belette. De kleine freule integendeel was van den morgen tot den avond even proper en net, en wachtte zich wel, iets aan toilet en opschik te bederven.
De kinderen waren nogtans goede vrienden samen, tot dat er iets kwam, dat aan de goede verstandhouding op eenmaal een treurig einde maakte.
Er was namelijk een zekere oude oom in de familie, die in de wandeling meestal kort weg ‘Oom Gabriël’ werd betiteld. Hij was een goed, gevoelvol mensch, en had zin voor het schoone en edele, zoowel in de natuur als ook in de kunst - met één woord, hij was een zonderling man, die niettemin vergunning had, om zonderling te zijn en te blijven, wijl hij verbazend rijk was en in Schoonen verscheidene goederen bezat. Oom Gabriël was ongetrouwd; want onder andere zonderlingheden had hij ook die van slechts eene enkele maal verliefd te zijn geweest, en toen deze speculatie misliep, zijn hart voor zich te hebben gehouden. Op zijn zeventigste jaar was de rare oom Gabriël dus nog jonkman.
Op een goeden dag kwam de voren vermelde gebrilde heer haastig bij de barones binnenstormen en bracht het groote nieuws, dat oom Gabriël in de stad, maar in een logement afgestapt was.
De barones haalde de schouders op en zei: Oom Gabriël is altijd een zonderling geweest en daar hij familie in de stad heeft, zou men zich over hem verwonderen, als hij een ander was, dan hij werkelijk is. - Lieve Gyllenpil, ge moet terstond naar hem toe.
Baron Gyllenpil was een inschikkelijk en zeer goed man, die in de aangelegenheden des huizes zelden te rade werd getrokken, maar slechts bij voorkomende gelegenheden als huisheer optreden mocht. Overigens was hij een goed kunstdraaier, speelde een weinigje piano en las veel Fransche romans, kortom, hij was iemand, die zijn leven op zijn uiterste gemak doorbracht en evenmin iemaad kwaad deed, als hij iets nuttigs uitvoerde. Hij leefde overeenkomstig zijn stand en zijn vermogen, en was overigens de man zijner vrouw.
- Lieve Gyllenpil, ga toch! zeide de barones. Gij moet oom Gabriël uitnoodigen, bij ons te komen; we zullen alle zorg dragen voor den lieven ouden man.
- Ja zeker, beste; ik wil mijn bonum officium doen, zei de baron. Zijn weinigje Latijn vergeet men toch niet! - Ik ga, en breng oom Gabriël hier.
- Een oprecht achtingswaardig man, die oude baron Gabriël, zei de heer met zijnen bril. Een oprecht origineel heer met een grijsaardskop, zoo als ik die wel van Titiaan heb gezien.
- Mijn goede Michaël, antwoordde de barones glimlachend, oom Gabriël is, om de waarheid te zeggen, een zot, maar hij is rijk - en hij is van plan, om ons kind tot zijne erfgenaam te maken.
- Ha zoo! - dan begrijp ik, hernam de goede Michaël, anders gezegd de koninklijke secretaris Pansarlerta, - dan begrijp ik. Ik zag seffens, dat hij veel van de kleine Emerence houdt. - Is zij lief? vroeg hij. - O ja, 't is een kleine engel, zei ik. - En vlug, vroolijk en frisch? want van moffende kinderen hou ik niet, zei hij. - Zij is de blijheid en aardigheid zelve, zei ik.
De barones zuchtte diep; - niets van dat alles was waar; 't was juist het tegendeel.
- Nu, beste Michaël, wat zei hij dan verder? vroeg zij met geheimen angst.
- Hij zei, antwoordde deze, dat hij van blijde, levendige kinderen hield; hij had de familie bezocht, maar overal - 'k vraag verschooning, dat ik zijne eigene woorden gebruik - maar hij had overal slechts vertroetelde en verwende poppekens gevonden, waar hij een afkeer van had. 't Verheugde hem, dat hij de kleine Emerence anders zou vinden.
- Misschien hebben wij hem dadelijk hier, zei de barones. Ik dien wel eens naar mijnen engel om te zien. - Adieu, beste vriend, ge zult mij wel verontschuldigen.
De huisvriend ging en de barones haaste zich naar de kinderkamer, waar men haar anders hoogst zelden zag. De voedster en het kind zagen de opgeschikte dame met verbaasde oogen aan en verwachtten beiden iets heel bijzonders.
- Och God, Emerence, wat ziet ge weer bleek en bedrukt, kind, begon de barones, het hoofd geheel met de gedachte aan ooms rijke erfenis vervuld. - Ge moet een vroolijk gezicht zetten en niet zoo zuur zien. Kom, lach dan toch, kleine, en wees vroolijk en blij. Wilt gij niet?
Onmogelijk; geen lachje kwam over de bleeke lippen, geen zonneschijn lichtte uit de diepliggende flauwe oogen. - Emerence, lach dan toch en wees vroolijk, kind! Wat! wilt ge niet? - Als mama u iets zegt, verkiest ge niet te gehoorzamen?
- Ja, ja, stotterde de kleine. - Ik ben zoo blij, o zoo blij, als gij maar niet kwaad tegen mij zijt.
- Ge zijt een wonderlijk meisje, antwoordde de moeder. Ge zijt blij, en hebt de tranen in de oogen staan. Ge maakt mij het kind nog geheel zot; misschien moet het arme schaap bij uw eigen dik kleinkind achterstaan? Nu goed; die zal hier dan niet langer in huis blijven. Emerence is immers heel versuft. Hoe is dat zoo, vrouw Tallqwist?
- Dat komt daar vandaan, mevrouw, dat de kleine freule zoo vroeg gedwongen is, geen kind meer te zijn. Daardoor is ze nu schuw en eenkennig, en heeft geen oprecht genot van haar leven.