Een boschbrand.
Wij reden, zoo verhaalt een officier van het leger der Vereenigde-Staten, op den oostelijken ijzeren-weg, die bij Nieuw-Yarmouth van de Atlantic- en Sint-Lawrencebaan uitgaat, en ons doel was Augusta, eene der noordelijkste steden van den staat Maine. Men deed ons allen, zoowel soldaten als officieren, met een extratrein naar de plaats onzer bestemming vertrekken.
Wij reden dus op den oostelijken ijzeren-weg, en wel op eenen Zondag, den 17n September. Kort voor dat wij Portsmouth bereikten, was er iets aan de locomotief gebroken, en wij moesten dus aan die statie eene nieuwe vragen. Deze omstandigheid had ons een oponthoud van meer dan een half uur veroorzaakt, en wij moesten dus dien verloren tijd weder inhalen, ten einde op den juisten tijd te Nieuw-Yarmouth te komen, want anders moest de trein, die van Northumberland en Montreal kwam, te lang wachten. Gelukkig is die streek nog niet zoo sterk hewoond als de districten, die zuidelijk in de Vereenigde-Staten liggen, en daarom heeft men ook de statiën tamelijk ver van elkander geplaatst. Dus kon de machinist met dubbele snelheid rijden, daar hij niet genoodzaakt was ieder oogenblik te stoppen.
Van Boston tot aan Augusta heeft men gewoonlijk vijf uur en drie kwartier noodig; en men legt dus, daar de afstand 180 Engelsche mijlen bedraagt, omtrent dertig mijlen per uur af. Wij echter reden, zoodra wij Portsmouth achter ons hadden, met eene snelheid van veertig mijlen per uur en mochten dus zeker er staat op maken, nog op den bepaalden tijd te Nieuw-Yarmouth aan te komen.
Te Berwick, waar men, van Portsmouth vertrekkende, na een goed uur aankomt, zag ik op mijn horloge en wij hadden den afstand in drie kwartier gereden en dus reeds een kwartier ingehaald. Wat was dus natuurlijker, dan dat wij van nu af aan niet bezorgd meer waren, om op onzen tijd te Nieuw-Yarmouth te komen, en, ons niet meer bekommerende om hetgeen buiten ons voorviel, ons vroeger levendig gesprek weder voortzetten. Maar dit konde niet lang duren, daar het, na verloop van een half uur, op eene schrikkelijke wijze werd afgebroken door een uiterst merkwaardig voorval.
In het midden tusschen Portsmouth en Yarmouth strekken zich groote bosschen uit. Dit zijn geene bosschen, waar de houtvester een goed oog kan over houden; het zijn eene verzameling van hooge boomen, heestergewassen en distelen, door welke het wild zelfs dikwijls zich den weg niet kan banen. Op die plaatsen, waar de grond moerassig is, vindt men meer boschgrond, en daar is dus eene groote menigte half vermolmd en dor hout, maar voor de spoorbaan bleef er geen andere weg over dan midden tusschen dit bosch door, en men ziet dus. als men er door rijdt, links en rechts niets dan eene donkere massa ceder- en dennenboomen. Eensklaps, toen wij juist door zulke landstreek reden (zij draagt den naam van Cedar Swamps), ontdekte een mijner kameraden, toen hij uit het venster keek, vóór ons eene rookwolk, en toen wij op zijn geroep eveneens de vensters openden, vertoonde zich een schouwspel, dat ons te gelijk met verbazing en schrik vervulde. Niet alleen vóór ons verhieven zich groote rookzuilen, maar ook achter en naast ons, zoodat wij als het ware ingesloten waren in een donkeren dikken rook. Maar het was niet alleen rook: tusschen denzelve door, gloeide het als in eenen smidsoven en toen werd het lichter, even als of bliksemstralen uit de aarde ten hemel stegen.
‘Brand! brand! Een boschbrand!’ riepen wij allen uit en, ik beken het openlijk, een niet geringe schrik voer ons door de leden.
Op dit oogenblik hield de trein stil, hoewel er wijd en zijd geene statie te zien was, en wij sprongen terstond, als ware het ons bevolen, allen uit onze wagens. Hetzelfde deden ook onze soldaten, die in de overige wagens zaten, en in een ommezien waren wij rondom den treinvoerder, de conducteurs en den machinist verzameld.
‘Wat nu te doen, mijnheeren?’ vroeg de treinvoerder. ‘Moeten wij voor- of achterwaarts? Maar ik bid u, beraadslaagt niet te lang, want het vuur komt al dichter en dichter. Eene minuut is nu zooveel als anders een halve dag.’
Een tijd lang bleef het stil, want van de soldaten waagde het natuurlijk niemand te spreken en de officieren van minderen rang wachtten natuurlijk ook, tot die van hoogeren rang hadden gesproken.
‘Ik zeg voorwaarts,’ zeide eindelijk een oude kapitein, wien de overste een wenk gaf om te spreken. ‘Ja, voorwaarts,’ zeg ik, riep hij nogmaals op scherpen toon, ‘want wij hebben bevel om nog heden te Augusta te komen, en als uit ons wegblijven onaangenaamheden ontstaan, maken wij u daarvoor verantwoordelijk, mijnheer de treinvoerder.’
‘En ik zeg achterwaarts,’ antwoordde een ander kapitein op niet min scherpen toon. ‘Vóór ons is blijkbaar de brand heviger dan achter ons, en dus zeg ik u, mijnheer de conducteur, als gij voorwaarts rijdt en er een enkel man mijner compagnie dood blijft, dan zult gij zien hoe het met u zal afloopen.’
Men ziet dat de stemmen verdeeld waren en het zoude misschien, ondanks het dreigende gevaar, waarin wij verkeerden, volgens echte Yankeemanier, tot een eindeloozen twist zijn gekomen, als de machinist de zaak niet terstond door een machtwoord had beslist.
‘Ik heb over de zaak nagedacht,’ zegde hij, ‘en ik zal onder alle omstandigheden voorwaarts rijden. Het vuur heeft zich zooverre uitgebreid, dat het bosch achter ons even goed brandt als vóór ons, en als wij allen dus bestemd zijn om in het vuur om te komen, kan dit bij het achteruitrijden even goed geschieden als bij het vooruitgaan. Ten tweede, en dit is de hoofdzaak, moeten wij, bij het terugrijden, noodzakelijk stooten tegen den goederentrein, welke wij in de laatste statie voorbijreden, en deze stoot zoude zoo hevig zijn, dat ten minste de helft van ons zouden doodblijven. Gaat dus weder in de wagens, officieren en soldaten, zonder verder een woord te spreken; eer gij vijf kunt tellen, heb ik de locomotief reeds in gang gebracht en dan zult gij eens zien hoe ik kan rijden.’