De Vlaamsche School. Jaargang 17
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
[pagina 42]
| |
Vorenstaande portret werd geschilderd door den voortreffelijken meester Antoon van Dyck en gegraveerd door Lucas Vosterman; het is het afbeeldsel van een beroemd kunstschilder der XVIe eeuw, met name Horatius Lomi, gekend als schilder onder den naam van Gentilescius, geboren te Florencië, volgens sommigen en, volgens anderen, te Pisa, in 1562 of in 1563. Gentilescius was een leerling van Aug. Tassi, die zich door hem aan zijn werken liet helpen. Hij verbleef langen tijd te Rome, waar men eenige zijner samenstellingen aantreft, waartusschen eene H. Cecilia en de H. Valeriaan in het paleis Borghese. Hij verbleef ook te Turijn en te Genua. Op reeds gevorderden leeftijd, in 1623, trok hij naar Engeland, waar hij tot schilder van Karel I benoemd werd. Hij stierf te Londen in 1646. Men vermeldt tusschen Gentilescius' puikstukken eene H. Magdalena en Loth en zijne dochters. Hij beschilderde de zolderingen (plafonds) van het gasthuis van Greenwich. Des meesters dochter, Artemisis, geboren in 1590, werd door hem in de kunst opgeleid; zij ontving later ook lessen van Guido, die haar groote vorderingen deed maken. Zij bracht een geruimen tijd haars levens in Napels door, waar zij meest al hare werken uitvoerde. Een Gevecht tusschen David en Goliath is een harer beroemdste stukken. Het museum van Florencië bezit van haar eene Suzanna. Zij muntte ook uit in het portretschilderen. Haren vader in Engeland vervoegd hebbende, overleed zij daar in 1642. Een afdruk der oorspronkelijke plaat waarnaar de door ons medegedeeld gesneden is, bevat het volgende opschrift: HORATIVS GENTILESCIVS, ITALs. Onze plaat is het werk van den nog jongen Antwerpschen plaatsnijder H.-J. Van der Borcht, leerling der Antwerpsche academie, geboren op 11 Augustus 1849,Ga naar voetnoot1 hij begon zijne studiën in 1863 onder de leiding van den te vroeg gestorven befaamden plaatsnijder J. Bal en ontving in 1867 een eermetaal als aanmoediging voor de teekening dezer plaat, die als zijn eerste werk moet beschouwd worden. In 1868 teekende hij in het Antwerpsch museum naar Rembrandt en in 1869 naar A. Dürer uit de verzameling van ridder F. van Ertborn; deze teekeningen prijkten op de laatste driejarige tentoonstelling te Antwerpen. Wij hopen later nog dikwijls gelegenheid te zullen hebben, om op deze plaats over werken van den heer Van der Borcht loffelijk te gewagen. Met volharding en werkzaamheid, wij twijfelen er niet aan, zal Van der Borcht eens een voortreffelijk beoefenaar worden van het moeielijk vak, welk thans aan de Antwerpsche academie door den verdienstelijken J.-B. Michiels onderwezen wordt. Met de vorenstaande plaat heeft Van der Borcht getoond wat hij nu reeds kan en allen die zijn werk zien, zullen gereedelijk erkennen dat dit reeds veel, dat zijne kunde reeds groot is en den jeugdigen graveerder eene schoone toekomst belooft. ‘Leert mij dien persoon kennen, zegde Richelieu, als hij van iemand kwaad hoorde spreken; hij zal zeker niet zonder verdienste zijn, vermits men zoo verbitterd op hem is.’ |
|