De vereeniging liet op 26 Maart 1826 aan Bosschaerts weten dat zijne teekeningen eene scherpe beoordeeling hadden doorstaan en zijn tegenstrever ongelijk had; dat in eene groote vergadering bepaaldelijk uitspraak zou worden gedaan en hem daarvan een brevet zou worden toegezonden. Natuurlijk verwaarloosde Bosschaerts niet, dit een en ander bekend te maken aan den heer gouverneur der provincie.
Den 1e Maart 1827 (een heugelijke dag voor Bosschaerts!) schreef de Amsterdamsche vereeniging hem onder andere het volgende:
... ‘UEd. gevoelen dat de doorzigtkundige teekening van den door UEd. geteekenden bol eene Ellips moet zijn, is onbetwistbaar, want als A D B C A de bol en O het oog is, dan zal A B de cirkel zijn, welke door het oog O gezien wordt; van het oog O gaan er nu een oneindig aantal gezigtslijnen tot den cirkel A B welke alle begrepen zijn in den regten kegel A B O. Als men nu op eenig vlak F G eene doorzigtkundige teekening van den bol wilde maken, dat is, als men op dit vlak zoodanig eene figuur wilde teekenen, dat daarvan het oog dezelfde aandoening ontware, als of het den bol zelven zag, ten dien einde moet het gevraagde figuur dezelfde gezigtstralen opvangen welke anders tot den cirkel A B zouden gegaan zijn; dat is het figuur moet eene kegelsnede zijn, en wel een cirkel of eene Ellips, naar mate het vlak eenen regten of eenigen anderen hoek met den as des kegels maakt.
De veronderstelling dat de bol in eenen teerlink beschreven ware, spreekt het gevoelen uwer tegenstrevers meer tegen dan voor.
Vooreerst dient men optemerken dat de vier punten A B C D daar de bol den teerlink raakt, onmogelijk alle vier kunnen gezien worden, dewijl zij in den omtrek van eenen grooten cirkel des bols gelegen zijn.
Doch hunne bedoeling is waarschijnlijk geweest, dat er om den cirkel, dien het oog ziet, een vierkant beschreven zij; maar alsdan geven wij hun in overweging, of zij de doorzigtkundige teekening van een vierkant altijd door een vierkant zullen afbeelden; in dat geval, wenschten wij wel eens van hen eene doorzigtkundige teekening van eenen teerlink te zien, behalve in het geval dat het oogpunt genomen zij met eene lijn, die loodregt staat op het midden van een der vlakken, welke den teerlink omvatten.’....................................
Hiermede eindigde dit tempeest in een glas water, welk Bosschaerts wel in 't gelijk, maar ook tevens, gelijk men het noemt, in den haat stelde en zijne opleiding in de kunst vrij ernstig dwarsboomde.
Hij bracht het evenwel zeer ver in de sieraadteekening, was een der beste leerlingen van de klasse van het teekenen naar het levend model en muntte uit in de wiskunde en de afbeeldende meetkunde, alsook in de bouwkunst.
De tegenstrevingen die hij ondervond, knakten echter zijnen moed en bewogen hem, om naar zijne geboortestad terug te keeren, waar hij zich bezig hield met het schilderen van doorzichtkundige tafereelen en andere kunstoefeningen.
Den 24n December 1828 treffen wij hem daar aan als... sergeant van de dienstdoende schutterij. Hij nam als dusdanig zijn ontslag, toen hij, in 1829, te Antwerpen benoemd werd als tijdelijk opzichter der stadswerken. In deze hoedanigheid had hij de leiding der werken van den Franschen schouwburg, met wiens aanbouw de stadsbouwmeester P. Bourla alstoen gelast geworden was. Den 16n Juli 1831 werd Bosschaerts bevorderd tot hoofdopzichter of conducteur der 1e klasse, welke betrekking hij gedurende 29 jaren waarnam, met eene jaarwedde van 1700 fr. maximum. Gedurende zijne lange ambtenaarsloopbaan bewees hij aan 't gemeentebestuur uitstekende diensten, met een beleid, eenen iever en eene belangloosheid die hem aller achting verwierven. Ook was hij, bij bijzondere en openbare feestvieringen, vorstelijke bezoeken en andere met de inwendige versieringen der gebouwen gelast. In 1858 werd hij, op zijn verzoek, wegens ziekte, eervol ontslagen met een pensioen van 600 fr.
't Is alsof de verhaalde wederwaardigheden, die zijne studiejaren kenmerkten, op heel zijn volgend leven hebben gedrukt, want het kenmerkte zich voor Bosschaerts door eene soort van lusteloosheid, van onverschilligheid, door een bijna volslagen gebrek aan kunstenaars eerzucht. Zoo weigerde hij, in 1836, de plaats van leeraar in de bouwkunde, ter academie van Leuven aan te vragen, ofschoon hij hiertoe dringend was aanzocht door den toenmaligen bestuurder L. Mathieu en bijna zeker was de betrekking te zullen bekomen, als hij er zich voor op den rang stelde. Het mangelde hem nogtans niet aan de noodige bekwaamheid, wel het tegendeei.
Ofschoon niet onbemiddeld, bewoonde hij tot het einde zijns levens een zeer nederig huisje in de Schuttershofstraat nr 6, te Antwerpen. Liefhebber van kunst en oudheden, hield hij zich onophoudelijk bezig met het verzamelen van merkwaardigheden, schilderijen, prenten en boeken. Den 21n November 1870, ten 6 ure 's avonds, verwisselde hij het tijdelijke met het eeuwige. De lijkdienst had den 24n, ten 10 ure 's morgens, in de Augustijnenkerk plaats; de teraardebestelling op het Kiel.
Den 15n Februari 1871 werden de door Bosschaarts nagelatene boeken, platen en oudheden bij den griffier A. Vollen verkocht.
Het spijt ons, dat men voor het Antwerpsch oudheidkundig museum de schoone in hout gestekene consolen of drachten in style Louis XV, die in 1854 in de tentoonstelling van tafereelen en kunstvoorwerpen van oude meesters, ingericht ter gelegenheid van de 400e verjaring der Sint-Lucasgilde aldaar prijkten, niet heeft aangekocht; zij waren uiterst goed geschikt om tot voorbeeld te dienen aan de kunstnijveraars.
De catalogus der boeken en platen bevatte 500 nummers. Onder andere werd een boekske van 52 bladzijden toegewezen aan Fred. Muller, van Amsterdam, voor 1530 fr. (met het opgeld 1683 fr.). Ziehier hoe de catalogus dit boekje (destijds voor eenige centen door Bosschaerts gekocht) opgeeft:
Van die Wonderlicheden ende costelicheden van pape Jans landen des. 1. Gheprint Thantwerpen, aen dijseren wage by