De Vlaamsche School. Jaargang 17
(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 20]
| |
in de pompbuis tot boven de klep L. Wanneer integendeel de zuiger daalt, wordt het water geperst, opent de klep k, en verheft zich boven dezelve. De tuigen, waarvan wij nu eene korte beschrijving geven, hebben alle eene afwisselende werking, dat is te zeggen dat zij het water alleen doen klimmen door eene hunner bewegingen en het verders in stilstand laten in de andere. Doch men kan dien stilstand doen ophouden, met twee zuigers in tegenovergestelde werking te brengen door een en hetzelfde tuigstelsel, zooals het geschiedt met de luchtpomp. Daarenboven bestaat er nog een middel om de uitdrijving van het water voortdurend te behouden en het vocht tot groote hoogten te doen spuiten. Men neemt een metalen vat met lucht gevuld en in hetwelk men het water noodzaakt in te dringen bij elke daling des zuigers. Daardoor wordt de inbeslotene lucht gedrukt en diensvolgens moet deze op het water wederwerken, zelfs in de tusschenpoozen der zuigersdalingen. Indien de macht, die de perspomp in werking stelt, zeer groot is, kan men door dat middel het water tot eene hoogte van omtrent 100 voet doen spuiten. Het is volgens een dergelijk stelsel dat de brandspuiten gemaakt worden. Over de zuigpijp. - Dit tuig, bestemd om een vocht uit een vat in een ander over te halen, bestaat uit eene buis derwijze op zichzelve gekromd, dat zij de gedaante heeft van eene U waarvan de eene tak langer is dan de andere. Om dit tuig in werking te stellen, vult men het met het vocht dat men wil overhalen; men stopt de opening van den langsten tak met eenen kurk, en die van den kortsten tak met den vinger; alsdan plaatst men dit kortste gedeelte in het vocht. Zoohaast men het langste ontstopt, begint het vocht langs de buis over te loopen, en deze werking blijft voortduren zoolang de zuiger in het vocht gedompeld is. De werking van den zuig er is licht te begrijpen: inderdaad op het eene einde B drukt de lucht, die werkzaam is op het vat, maar deze drukking heeft ook plaats op het andere einde D. Verders bestaat er in het kortste gedeelte van de zuigpijp eene kolom vocht A B, die natuurlijk neiging heeft tot dalen in evenredigheid van hare hoogte: in het langste gedeelte bestaat er ook eene kolom vocht C D, die ook neigt tot dalen, maar met eene grootere hoogte, zoo dat de dalingskracht van deze kolom die der tweede moet te boven gaan. Nogtans zou men hier kunnen veronderstellen dat de kolom C D kan dalen zonder dat de kolom A B tot klimmen genoodzaakt zij; maar alsdan zou er een e ledige ruimte aan het bovenste gedeelte der zuigpijp moeten ontstaan, welke ruimte krachtens de drukking des dampkrings op het vocht, door de kolom A B aanstonds zou vervuld worden. Ook kan dit ledige geen oogenblik bestaan. Om de noodzakelijkheid te vermijden de zuigpijp met het vocht te vullen, geeft men doorgaans aan dit tuig den vorm door het hier nevenstaande afbeeldsel aangeduid. Men plaatst het einde A in het vocht, men stopt het einde B met den vinger, en men zuigt met den mond op de opening C. Het ledige, daardoor veroorzaakt, is voldoende om het vocht te doen klimmen in het kortste gedeelte der zuigpijp en daarna te doen dalen in het langste tot onder de hoogte van het vocht in het vat, welke werking dan ook toereikend is om het vocht te doen overloopen, zoohaast men het einde B ontstopt. Dr F.-J. Matthyssens. |
|