De Vlaamsche School. Jaargang 16
(1870)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 171]
| |
J.-B. Houwaert.
Jan-Baptist
| |
[pagina 172]
| |
herwaarts doen vergezellen door de afgevaardigden der staten alsmede door een twintigtal leden van elke Antwerpsche gilde en door zijne Hollandsche lijfwacht. Het Brusselsche magistraat en eenige der voornaamste ingezetenen der stad gingen den Ruwaard tot aan het sas van Ransbeek, bij Vilvoorde te gemoet. Den dichter Houwaert, gelast met de inrichting der plechtigheid, werd ook de eervolle taak opgedragen bij de vorstelijke verwelkoming het woord te voeren. De feesten en tooneelvoorstellingen, welke door zijn toedoen ter gelegenheid dier inkomst werden gegeven, waren overheerlijk voor dien tijd. Geen wonder dat Houwaert, in zijne hoedanigheid van rederijker, zich ter opluistering der openbare plechtigheden tot de Brusselsche rederijkkamers wendde. Deze hadden gereedelijk hunne medewerking toegezegd en besloten insgelijks prins Willem te gemoet te varen. Ten dien einde hadden zij ieder eene prachtige schuit ingericht, waarop zich een volledig schouwtoonel bevond. De rederijkkamer Het Boek, in 1401 te Brussel gesticht onder de kenspreuk om beters wille, vertoonde bij het afvaren de verlossing van het volk Israëls door Moses. Dit was natuurlijk eene vleiende zinspeling op den Ruwaard. De rederijkers der Korenbloem, met zinspreuk Jeugd sticht vreugd, vergeleken in hunne tooneelvoordracht den gevierden prins bij Joseph tot opperhoofd van Egypte uitgeroepen. De rederijkkamer Mariakrans met kenspreuk minnelijk accoord, stelde den Zwijger voor als David die den reuze Goliath den doodslag toebracht. Hierop volgden de vaartuigen, waarop Willem van Oranje en zijn gevolg hadden plaats genomen: deze waren gansch met zijden en andere kostbare stoffen behangen, versierd met ettelijke oranjeboomen, bloemenkransen en loofwerk, en bovenal met des prinsen wapenschild. Zooals men ziet had Houwaert de zaak ter harte genomen. De vaartocht van aan de Drie Fonteinen - bij Vilvoorde, - tot Brussel toe, gebeurde onder het spelen der muziek en tevens onder de luide vreugdekreten der alomtoegesnelde volksmenigte. Aan weerszijden der vaart stapten, langs henen de oevers, de gewapende burgers van Brussel, die aldus het eeregeleide uitmaakten van die kleine vorstelijke praalvloot. Aan de vaartpoort gekomen, werd er de prins van Oranje door den adeldom ontvangen en vervolgens begaf hij zich vandaar stoetsgewijze naar het paleis. Het was ook Houwaert die, weinige dagen later, prins Willem het plan voorlegde der volledige versterkingswerken van Brussel met de aanduiding der middelen, welke men ter verdediging der hoofdstad diende aan te wenden. Toen vier maanden later, op den 17n Januari 1578, de aartshertog Mathias van Oostenrijk te Brussel aankwam om er het bewind uit de handen der Brabantsche Staten over te nemen, en daar als landvoogd der Nederlanden werd ingehuldigd, hadden er ter hoofdstad andermaal groote feestelijkheden plaats, waaronder, - wellicht nog door het toedoen van Houwaert, - de tooneelspelen onzer rederijkkamers niet de geringste waren. Op de groote Markt had men vier en twintig tooneeltreden opgetimmerd, waarop jonge maagdekens prijkten ter zinnebeelden der voornaamste deugden. - In sommige straten bemerkte men van afstand tot afstand allerhande tafereelen uit de geschiedenis van Scipio, aen wien men goedgevonden had, - misschien wel wat te voorbarig, - den nieuwen landvoogd te vergelijken. In andere straten had men een slach van groote papieren lantarens gehangen, waarop allerlei geschiedkundige onderwerpen en gebeurtenissen waren geschilderd en die des avonds langs binnen werden verlicht. Ten huidigen dage ziet men nog op onze parochiekermissen en wijkfeesten, dergelijke straatlantarens van doorschijnend papier, welke door het volk kassen genoemd worden. Ter gelegenheid van Mathias' Blijde inkomst te Brussel, werd er ten stadsraadhuize een prachtig feestmaal ingericht, waarop Willem van Oranje, benevens de aanzienlijkste edelen en de hooge overheden aanwezig waren. J.-B. Houwaert tot gouverneur van Brussel aangesteld nam dus ook deel aan den vorstelijken disch. - Gedurende den maaltijd kwamen de rederijkers van den ‘Mariakrans,’ - van welke kamer ongetwijfeld Houwaert, als gezel of althans als beschermlid, deel maakte, - daar eenige ‘Sinnekens’ van dien Brusselschen dichter, voordragen. Ziehier nagenoeg het onderwerp dier ‘Sinnekens’ door Houwaert voor de omstandigheid geschikt, en welke dien dag ten stadhuize werden opgevoerd: Een burger zich over de openbare ellende beklagende, wordt getroost door eenen geestelijke die hem de aankomst van een nieuwen landvoogd Mathias voorspiegelt, als zijnde een balsem om aller wonden toe te heelen! In een tweede ‘Sinneken’ zag men Minos geroepen om te beslissen over de waarde en de verdiensten van Alexander, Annibal en Scipio. De uitspraak was ten voordeele van Scipio, om reden dat deze immer deugdzaam had geleefd. Na het feestmaal werden de torens van Sinte-Goele en Sint-Michiel schitterend verlicht en door gansch de stad werden gestadig vuurpijlen afgeschoten. Eene daad van echte belangeloosheid door Houwaert gepleegd, en die hem des te meer eer aandeed, daar toenmaals zijne fortuin juist niet zoo aanzienlijk scheen te zijn, is de volgende: Tijdens de beroerten, welke hier te lande, in November 1579, plaats hadden, werd door de Spaansche legerbenden alles verwoest waar zij maar voorbij kwamen. De vaart ook hadden zij door hunne verdelging onbruikbaar gemaakt, en alsdan kwam Houwaert der regeering aanbieden zich, ten zijnen koste, met al de herstellingswerken te gelasten. Later nog, en wel in 1585, vinden wij Houwaert, als staatkundige, aan het hoofd der bezending, welke voor taak had met den prins van Parma in onderhandeling te treden ter bekoming van den vrede. - Die bezending bestond uit zeventien leden en vertegenwoordigde de kanselarij, de rekenkamer, het magistraat en de krijgsbezetting. Te St-Joost-ten-Oode, thans een der voornaamste voorgeborchten der hoofdstad, bezat J.-B. Houwaert, een heerlijk buitengoed | |
[pagina 173]
| |
dat hij den naam van ‘Klein Venetië’ had gegeven en dat zich uitstrekte van aan den steenweg tot aan den ‘Doncker-molen.’ Dat buitengoed had hij opgericht op een gedeelte van ‘den strijtbeempt’ - eene weide, waar ten dien tijde doorgaans de tweegevechten plaats hadden, - dat hem door het klooster van Coudenberg was afgestaan geworden en verder op ‘den Wijngaert-berch’ dien hij van het domein had afgekocht. Het kasteel dat hij daar bouwde was op de hoeken met torens voorzien en omringd met breede grachten waarop eene valbrug nederkwam. Het eigentlijke gebouw dat Houwaert destijds bewoonde bestaat hedendaags nog gedeeltelijk, en op eenen der zijgevels ervan prijkt nog immer zijne gewone kenspreuk in dezer voege: HOVDT Dit kasteel bevatte overigens eene zeer schoone verzameling van allerhande wapens en wapentuig, welke Houwaert daar met veel zorg had vergaard, en die aldaar bewaard is gebleven tot in 1635. - Ten jare 1654 echter werd die schoone eigendom van den verdienstelijken man, door zijne afstammelingen verkocht.Ga naar voetnoot1 J.-B. Houwaert overleed in 1599, in den ouderdom van achten-zestig-jaren, en zijn grafzerk is nog hedendaags te zien onder het koor der nieuwe kerk van Sint-Joost-ten-Oode, alwaar zijne overblijfsels en die zijner echtgenoote, Catharina van Coudenberg, ter aarde werden besteld. - Op dien grafzerk ziet men den Vlaamschen dichter in hovenierskleeding afgebeeld met eene schup of spade in de hand en naast eenen fruitboom staande. Bovenaan bemerkt men zijne kenspreuk: Inter utrumque tene. De gemeente Sint-Joost-ten-Oode heeft het van haren plicht geacht de nagedachtenis van dien alleszins doorluchtigen man te vereeuwigen. In 1857 besloot derhalve de gemeenteraad dat er hem, op eene der nieuw aan te leggen openbare plaatsen, een gedenkteeken zou worden opgericht en de som daartoe vereischt werd begroot op 20,514 frank. Dat besluit is heden tot stand gekomen en op den 4n September 1870 werd, te midden der Willemsplaats, het gedenkteeken aan den verdienstelijken Vlaamschen dichter en staatsman ingehuldigd, in het bijzijn van al de Vlaamsche letter- en tooneelkundige maatschappijen van Brussel. Er dient hier bovendien nog te worden opgemerkt dat de Willemsplaats, waar thans Houwaerts beeltenis prijkt, gebouwd is op een gedeelte van 's mans vroegeren lusttuin, die zijne geliefkoosde woonplaats omringde en mede zijn ‘Klein Venetië’ uitmaakte. Het gedenkteeken, uit blauw arduinsteen en bronskleurig vervaardigd, is het werk van den gunstig gekenden beeldhouwer Louis Van den Kerckhove. De geheele samenstelling is bekroond met het treffende bronzen borstbeeld van Houwaert. Aan weerszijden, beneden het borstbeeld, zit een engel: de eene, rechts, met eene lier in de hand, verbeeldt de dichtkunst, dewijl de andere, links, eenen helm vasthoudende, de krijgskunde of den oorlog voorstelt. Onder elk dier beide engelen ziet men eenen waterspuitenden dolfijn, waarvan de fijne naar omhoogspringende stralen in een schelpvormig bekken spatten, en vandaar nedervallen in de blauwsteenen kom, waaruit het ondergedeelte dier gansche opvatting bestaat. - Voor alle opschrift staat er op den voorkant van het blauwsteenen voetstuk enkelijk ‘J.-B. Houwaert.’ Wellicht ware het niet ongepast daarop tevens zijne gewone zinspreuk, benevens het dubbele jaartal zijner geboorte en van zijn overlijden te voegen. De oprichting van Houwaerts gedenkteeken gebeurde met den geldelijken onderstand van het staatsbestuur,Ga naar voetnoot1 dat daartoe eene hulpsom verleende van 10,000 frank, en van de provincie Brabant, die eene toelage van 5000 frank heeft toegekend. Indien nu de vroegere begrooting van 20,514 frank niet is te buiten gegaan, bleef er in de bekostiging slechts eene som van 5514 frank ten laste der gemeente van Sint-Joost-ten-Oode.
Brussel, September 1870. S.-C.-A. Willems. |