zamen eene soort van gouden kabel uitmaakten, wel ter dikte van een mans arm. Lange lichtbruine buizen en blauwe vesten en broeken, bezaaid met koperen jachtknoopen, waarop allerlei dierenkoppen prijkten, voor sieraad, was de kleeding van Manzo's bende, terwijl die van Cerino zich alleen onderscheidde door lichtgroene vesten, dicht bezet met kleine zilveren knoopen en capuchons aan de kragen der buizen. Een breede lederen gordel om het lijf was hun arsenaal, en letterlijk aan elke zijde van ieder kleedingstuk waren zulk eene massa zakken aangebracht, dat althans aan berging geene behoefte bij hen bestond. Het zonderlingste mengelmoes kwam dan uit die zakken te voorschijn; en menigmaal heb ik daar zien uithalen een pak kleeren, stukken spek, brood, kogels, kruid en wat niet al. Een bonte zijden doek om den hals en een ronde breedgerande hoed op het hoofd, veelal met een struis- of andere veelkleurige veêr versierd, voltooide hunne ontegenzeggelijk schilderachtige kleeding.
Maar hoe schilderachtig ook in waarheid de disch mocht genoemd worden waarom zulke figuren geschaard waren, schrikwekkend was ze nog veel meer. Men had slechts een blik te slaan op die forsche gestalten en vastberadene trekken, of die sluwe oogen aan te zien waarin begeerlijkheid en zinnelijkheid met list en valschheid als om den voorrang schenen te twisten, en zich dan machteloos in hunne handen te weten om het bloed in zijne aderen te voelen stollen. Door de flikkering van het vuur waarom de bandieten half aanzaten en lagen, speelde voortdurend een phantastisch licht op hunne verweerde aangezichten en verhoogde nog de uitdrukking der dierlijkheid die daarop als ingeprent was, vooral bij de gulzige wijze waarop de half uitgehongerden de groote stukken vleesch naar binnen sloegen, die hun of werden toegeworpen of die zij wisten meester te worden. Erlangde ik mijn deel niet, dan moest ik maar toegrijpen, en als een hond met mijn buit naar een meer afgelegen plekje kruipen om die daar in rust te verteeren. En nog schrikkelijker werd het tooneel zoodra de roovers aan hunne, trouwens geheel nationale, drift voor het dobbelspel toegaven, en bij elke wisseling der fortuin de verliezende half waanzinning naar den winnende toesnelde, zoodat menigmaal zelfs de gespierde en dikwerf gewapende arm van den hoofdman onmachtig bleek om de door vloeken en verwenschingen gekruide krakeelen der woestaards te stillen.
Nauwelijks echter was het sein door den schildwacht gegeven dat de troepen naderden, of dadelijk was de geheele bende ook marschvaardig. Zoo was het ook weder dezen nacht. De bende scheidde zich toen in twee afdeelingen en trok naar verschillende richtingen heen, terwijl de zorg voor mij opgedragen werd aan twee der roovers, Pavone en Scope, met de bedreiging, dat mijn ontsnappen hun het leven zou kosten. Blijkbaar hadden zij liever den hoofdman op zijn nieuwen tocht vergezeld dan den gevangene bewaakt. Aan hem moest dan ook hunne woede gekoeld worden. Voort, voort, heette het voortdurend. En zoodra mijn pas hun wat te langzaam dunkte, zelfs wanneer wij een steilen berg beklommen of langs een glibberig rotspad afdaalden, dan was oogenblikkelijk het woord van verwensching op de lippen en karabijn of ijzeren vuist voelbaar op mijne schouders of mijn rug. Nu en dan werd mij een hard stuk brood toegeworpen, en ik herademde toen wij eindelijk weder bij het kamp aankwamen, dat eene geheele dagreize verder was gebracht. Maar het bleek dat Pepino hier gelegerd was, en daar zijne bende geen aandeel verkreeg aan mijnen losprijs, was het voor dien ellendeling een waar genot den gevangene te mishandelen dien hij aan Manzo misgunde en tot wiens bevrijding de troepen hen met eene hardnekkigheid vervolgden die hun niet alleen alle gelegenheid benam om nieuwe rooftochten te ondernemen, maar zelfs om het noodige voedsel op te doen. Met groote moeite kreeg ik een stuk brood en toen ik waagde Pepino te naderen terwijl hij met een schaapherder stond te praten, velde de onverlaat mij dadelijk met zijne gebalde vuist ter neder. Ja, toen hij zich later te slapen legde, ontzag hij zich niet zijn rechterbeen dwars over mijne borst uit te strekken, terwijl mijn verzet tegen zulke handeling alleen ten gevolge had, dat ik op smadelijke wijze wel genoodzaakt werd de luimen van dien booswicht te dulden.
Het was dan ook eene ware uitkomst voor mij toen die Pepino aftrok en Manzo zich weder bij ons voegde. Hij alleen toch was nu en dan mijn verdediger. Maar ook zijne woede werd oogenblikkelijk opgewekt zoodra hij bemerkte, dat ik door den loop der sterren de richting kende die wij namen en de plaatsen opnoemde die wij in de verte zagen. Waagde ik het mijnen voet in het pad te zetten wanneer er ook gras en struiken groeiden, dan heette het mijn opzet voetstappen voor het spoor der soldaten te willen maken, en vloeken en stooten en vuistslagen volgden terstond op de beschuldiging. Door de schaduw der zon berekende ik het uur; eene nieuwe ergernis, want onkundig te wezen, van niets bewust te zijn, dat was de plicht van een gevangene.
Zoo ging het voort, dag aan dag, en onder gedurige schermutselingen met de soldaten die ons hardnekkig vervolgden. Maar altijd wisten de roovers hun te ontkomen, niet altijd evenwel zonder verlies van een hunner kameraden. Nu eens werd een der bandieten gevangen genomen of doodgeschoten, dan weder gaf er zich een over onder voorwaarde van in de gevangenis te zullen blijven, en leefde dan vroolijk en wel van den bespaarden buit met de karnuiten die hij daar aantrof. Soms ook eischten de afgronden of watervallen die wij onverschrokken langs of door moesten trekken, een offer, zooals met zekeren Luigi gebeurde, dien ik voor mijne oogen in eene diepe rotskloof zag buitelen en wiens verminkt lijk later met tranen door zijne kameraden besproeid, maar tevens ijlings beroofd werd van alle kleeding en voorraad. Eene der vrouwen kreeg een gevaarlijk schot in den arm en leed vreeselijke pijnen, en toen werd mij de taak opgedragen voor en met haar te bidden en den post van geestelijke bij haar te vervullen, waaraan ik dan ook zelfs gaarne voldeed.
De wijze waarop de bandieten hun leeftocht bekomen is moeielijk en gevaarlijk, en kostbaar tevens; moeielijk, omdat zij zich zelden in de vlakte en bijna nooit in de steden of dorpen durven wagen; gevaarlijk, omdat zij kans loopen dat de herders en boeren die het hun verkoopen, infame of verraders; kostbaar,