De Vlaamsche School. Jaargang 16
(1870)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijFranciscus-Joannes Matthyssens.Ga naar voetnoot1Deze, onze geleerde medewerker, wiens afbeeldsel wij reeds in 1866, bladz. 117, hebben medegedeeld, is te Antwerpen overleden, na eene langdurige ziekte. Aan den gemeenteraad, waarvan de aflijvige lid was, deelde de heer burgermeester, op 21 Mei, dit sterfgeval in de volgende bewoordingen mede: ‘Mijnheeren, sedert onze laatste vergadering, hebben wij een droevig verlies ondergaan. De familie van den heer Matthyssens heeft ons het afsterven van dien achtbaren collega bekend gemaakt. Hij is overleden op Donderdag 19 Mei, ten 11 ure 's morgens, in den ouderdom van 58 jaren en eenige maanden. 't Is | |||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||
met een diepgevoelden rouw, dat ik u, mijnheeren, officieel kennis geef van deze droevige u reeds allen bekende gebeurtenis. De achtbare heer Matthyssens was een onzer beste leden. Wij herinneren ons nog allen, hoe ieverig, hoe onvermoeid werkzaam hij zich steeds in den gemeenteraad betoonde en welke geschiktheid hij aan den dag legde in het behandelen van de groote ondernemingen van werken, welke sinds eenige jaren het Antwerpsch gemeentebestuur onledig houden. Groote diensten heeft de overleden raadsheer aan zijne stad bewezen, door het aandeel welk hij nam aan de opvatting der veelom vattende werken die uitgevoerd zijn en uitgevoerd worden, aan het helpen ontwerpen en vaststellen van de daarop betrekkelijke contracten en overeenkomsten, aan het regelen van de uitvoering. De achtbare heer Matthyssens bracht destijds bijna al zijnen tijd op het stadhuis over, onvermoeid en onverdroten werkende om de moeielijke taak die hem opgedragen was te volvoeren. Vooral de commissie van openbare werken, wier gewoon verslaggever hij was, is in staat geweest de uitstekende hoedanigheden, de grondige kennissen van den overledene, in al hunne uitgebreidheid te waardeeren. Zoo duidelijk en volledig als de door hem opgemaakte verslagen waren, zoo kortbondig waren zij ook. Uit dezelve spraken steeds kennis van zaken en helder doorzicht. Ik herhaal het, in den achtbaren heer Matthyssens, ondergaat de Antwerpsche gemeenteraad een zwaar verlies. De raad zal ongetwijfeld een eerste bewijs van hulde aan de nagedachtenis van onzen betreurden vriend willen brengen, met de heden aan de dagorde gebrachte werkzaamheden te verdagen? (Ja! ja!) Op de lijkplechtigheid van morgen zal hem eene algemeene hulde ten deel vallen. Ik stel dus voor, de zitting van heden te verdagen. (Algemeene bijtreding.) Op voorstel van de heeren schepen Cogels-Osij en van Hissenhoven, werd er besloten een brief van rouwbeklag aan de familie Matthyssens te sturen. De vergadering is vervolgens gescheiden. De plechtige lijkdienst had plaats op Zondag 22 Mei. Vòòr tien ure, vereenigden zich aan het sterfhuis, Gemeentestraat, 20, de heeren burgemeester, schepenen, gemeenteraadsleden en talrijke vrienden, uit alle de standen der maatschappij. Na de de aankomst der geestelijkheid vormde zich de stoet. De hoeken van het baarkleed werden gehouden door de heeren J.-C. van Put, burgemeester; J.F. van den Bergh-Elsen, senator en schepen, als voorzitter der commissie van openbare werken; Metdepenningen, bestuurder van het hooger handelsgesticht; d'Hane-Steenhuyse, lid der kamer van volksvertegenwoordigers, als voorzitter van het provinciaal leescomiteit; dr van Meerbeeck, gemeenteraad en L. Gerrits, letterkundige en volksvertegenwoordiger. Nadat de lijkdienst in de Sint-Josephskerk afgeloopen was, nam de lijkstoet, gevolgd van een dertigtal rijtuigen, den weg aan naar de Sint-Willebrordskerk. De begrafenis had plaats op het kerkhof van St-Willebrords. Nadat de geestelijke gebeden in de kerk en aan het graf gedaan waren, sprak de heer J.-C. van Put, burgemeester van Antwerpen, de volgende redevoering uit: Mijnheeren, bij dit open graf, kom ik, in naam van 't stadsbestuur, eene laatste hulde brengen aan den man die onzer gemeente uitstekende diensten heeft bewezen. Te Antwerpen, op 22 December 1811 geboren, onderscheidde Franciscus-Joannes Matthyssens zich van zijne vroegste jaren, door zijne schranderheid en ongemeen practischen geest.Ga naar voetnoot1 Hij deed schitterende studiën in de geneeskunde, aan de hoogeschool van Gent, en werd, bij zijne terugkomst in zijne geboortestad, een der stichters van het Antwerpsch geneeskundig genootschap. Bekwaam practizijn, werden 's mans schriften op het gebied der wetenschap, hoog gewaardeerd; als Vlaamsch schrijver was Matthyssens een dergenen, welke het meest hebben bijgebracht om, door het vernederlandschen van technische bewoordingen, ons tot heden slechts door Grieksche of Latijnsche afleiding bekend, den uitmuntenden rijkdom onzer moedertaal te doen bestatigen. Het was dus niet te verwonderen, dat zijne werken, vooral die met de wettelijke geneeskunst in verband staan, veel bijval moesten verwerven. De studiën door Matthyssens in het medische vak gedaan, brachten hem echter allengs tot het onderzoek der natuurstoffen, en, aangespoord door zijne nimmer poozende vlijt, deed hij zich eindelijk ook als een bedreven scheikundige kennen. Doordrongen van de noodzakelijkheid welke ter stede bestond, om den handel goed over al zijne belangen in te lichten, schreef hij in 1847 zijne gekende brochuur: De l'enseignement universitaire. Projet d'organisation d'une université belge de commerce et d'industrie. Dit ontwerp, waarvan onze stadgenoot een der bekwaamste voorstanders was, en waarvan hij het uitvoeringsplan leverde, werd, dank zijner krachtige aanhoudendheid, door de medewerking van verscheidene voorname personen onzer stad gesteund, eindelijk verwezenlijkt, en eene voor de handelswetenschappen bestemde hoogeschool, binnen Antwerpen geopend. Die gunstige uitslag zijner pogingen, verwierf hem in ons midden eene populariteit die hem, bij de gemeentekiezingen der maand October van het jaar 1848, tot raadsheer deed benoemen. Nauwelijks nam hij hiervan de functiën waar, of hij werd door zijne collegas uitgekozen om deel der commissie van openbare werken te maken. Deze laatste benoeming opende den geleerden man en ievervollen werker, eenen kring van handelingen waarin hij aan onze stadgenooten uitstekende diensten mocht bewijzen. Intuschen was het hooger handels-instituut tot stand gekomen, en werd Matthyssens daarin belast met het geven van den leergang over de geschiedenis der handelsproducten. De lessen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||
welke hij hierover gaf, waren zeer belangrijk en werden later door den leeraar in het licht gegeven. Alzoo in een boekdeel vergaderd, werden zij, om zoo te zeggen, het vade-mecum van al wie zich op de handelstudiën wil toeleggen. 's Mans lessen oefenden dan ook den gelukkigsten invloed uit op hen, wien het gegeven werd dezelve bij te wonen. Doch hoe heilzaam zij ook waren tot het bereiken van het groote doel dat Matthyssens zich had voorgesteld, onze stadgenoot zag weldra in, dat er, onder het practische opzicht, aan zijnen leergang nog iets ontbrak; bedacht op het middel om daarin te voorzien, ontwierp en stichtte hij, in het schoollokaal zelf, die verzameling handelsproducten van verschillende landen, welke als de gronslag van een uitgebreid museum mag beschouwd worden. Door de kiezingen van 1857, tijdelijk uit den gemeenteraad verwijderd, ging onze stadgenoot immer voort met onzer gemeente dienst te bewijzen. Later, en wel namelijk in het jaar 1860, bij het inrichten der leescomiteiten, werd Matthyssens bij koninklijk besluit, lid van het Antwerpsch provinciaal leescomiteit benoemd: 't is in de zittingen van dit collegie, dat door onzen medeburger, die zeker als een der warmste voorstanders der Vlaamsche volksbelangen dient te worden beschouwd, het eerste voorstel werd gedaan tot het opbouwen van eenen schouwburg, voor het Nederlandsch tooneel bestemd. De huidige gemeenteraad rekent het zich tot eene eer, aan de billijke eischen onzer Vlaamsche bevolking recht te hebben laten wedervaren en aan de Nederlandsche tooneelkunst een lokaal te hebben doen oprichten, dat in vergelijkenis mag treden met de schoonste gebouwen die in andere landen, voor welkdanig tooneel, zijn gesticht geworden. In 1863 trad Matthyssens op nieuw in den gemeenteraad, en werd hij, zooals vroeger, benoemd tot lid der commissie van openbare werken, waarin hij ditmaal, door zijnen iever en onverpoosden arbeid, zoo krachtig bij zou dragen tot het oplossen van het grootsche vraagpunt der vergrooting onzer stad. Zeggen wij het volmondig, 't is gedeeltelijk aan het onophoudend streven diens mans, die zich pogingen noch moeite ontzag om het voorgestelde doel te bereiken, dat wij de schitterende uitbreiding hebben te danken, welke onze stad, van hare eeuwenoude vestingmuren ontdaan, op heden heeft genomen. Gansch verslonden in den veelomvattenden arbeid, waarvan hij het gewicht zoo bereidwillig had op zich genomen, zag men Matthyssens heele dagen en zelfs de uren van den nacht, in een der bureelen van het stadhuis doorbrengen. Daar wijdde hij alle zijne oogenbikken aan het beramen der middelen die onze stedelijke regeering toe zouden laten, een der meest gewenschte ontwerpen uit te voeren die ooit onze stad mocht zien tot stand brengen. Dat wij, door behulp zijner onvermoeide werkzaamheden, het voorgestelde doel hebben bereikt, dat getuige thans de luistervolle hervorming die de dorre krijgsgronden, welke vroeger onze stad omgaven, hebben ondergaan; dat getuigen wij ook, wij, zijne rouwende collega's, die het wijze beleid en den onvermoeibaren iever van onzen stadgenoot op hoogen prijs wisten te stellen. Thans echter heeft voor onzen dierbaren collega, na al het aardsche zorgen en zwoegen, het uur der eeuwige rust geslagen. Geniet die rust in hare volzaligheid, gij, mijn trouwe medekamper in het regelen der belangen onzer dierbare bevolking, gij, dien ik van onze jongelingsjaren af als vriend heb leeren waardeeren. Moge het schoone voorbeeld dat gij, als werkzaam man, hebt gegeven, nimmermeer hen die u hebben gekend, uit het geheugen gaan. Moge uwe nagedachtenis niet slechts in het aandenken van den vriend die u verloor, van uwe kinderen en naastbestaanden die u betreuren, maar ook van onze gansche bevolking, die gij onophoudelijk ten nutte waart, immer in zegen leven! | |||||||||||||||||||||||
De heer Metdepenningen, bestuurder van het Hooger Handelsgesticht, drukte zich ongeveer uit als volgt:Messieurs
Il n'y a rien à ajouter à l'éloge si complet, si vrai, de Monsieur le docteur Matthyssens, que vous venez d'entendre de la bouche du premier magistrat de la commune. Si je me permets de vous retenir quelques instants encore dans ce lieu funèbre, c'est par le désir d'exprimer au nom de l'institut supérieur de commerce et de ses professeurs, les profonds regrets que nous fait éprouver la mort de Monsieur Matthyssens et de rendre un dernier hommage aux qualités qui le distinguaient ainsi qu'aux services qu'il nous a rendus. L'idée première de l'institution à Anvers d'une faculté de commerce et d'industrie, destinée à élever les études commerciales à la hauteur des études universitaires, fut conçue par un honorable négociant anversois, - intelligence d'élite, - décédé il y a peu d'années. Matthyssens s'en fit l'apôtre le plus zélé et le promoteur le plus intelligent: on peut dire que ses efforts contribuèrent pour une bonne part à la réaliser. La brochure qu'il publia en 1847 et qui portait pour titre: Projet d'organisation d'une université belge de commerce et d'industrieGa naar voetnoot1 servit de base à l'organisation de l'institut. Les idées émises par l'auteur, frappées au coin du bon sens et de la sagesse pratique, furent adoptées et forment encore aujourd'hui le programme de notre enseignement. Monsieur Matthyssens fut attaché à l'institut depuis sa création. Nommé professeur d'histoire des produits commerçables par arrêté ministériel du 30 Novembre 1853, il remplit ces fonctions avec zèle et dévoûment jusqu'au moment, où la maladie qui devait l'enlever à l'affection de sa famille, le mit dans l'impossibilité de donner son cours. Professeur consciencieux et d'une grande exactitude, Matthyssens cachait sous des dehors simples et modestes, les connaissances les plus étendues et les plus variées. Il a contribué par son enseignement à assurer à notre école le rang élevé qu'elle occupe et la réputation méritée dont elle jouit. Aux qualités solides de l'homme de science, Matthyssens joignait une bonté de caractère à toute épreuve; rien ne pouvait | |||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||
altérer son indulgence.... Ses anciens élèves s'en souviendront toujours avec reconnaissance. Adieu, Matthyssens, tu t'étais élevé par ton mérite et par ton travail; tu laisses après toi le souvenir d'une vie laborieuse, constamment utile.... Dieu t'accordera la paix éternelle en récompense de tes travaux, de tes souffrances. Au nom de l'institut supérieur de commerce, je te remercie de tes longs et bons services. | |||||||||||||||||||||||
Redevoering van den heer J.-F. van den Bergh-Elsen, lid van het schepencollegie en senator.Mijnheeren, namens de commissie van openbare werken, zij het mij geoorloofd ook een laatste vaarwel aan den man die, gedurende zoo menigvuldige jaren, het ambt van verslaggever dezer commissie heeft waargenomen, te zeggen! Matthyssens heeft zijnen naam gehecht aan al de nuttige en groote werken, welke sedert 1863 in Antwerpen zijn uitgevoerd geworden, en de algemeene bewondering verwekken. Zijn heldere geest was steeds bedacht op alles wat de stad, zijne medeburgers ten meesten voordeele kon strekken. - Zijne kunde in het beredderen der algemeene belangen, wist elke moeilijkheid uit den weg te ruimen, die zich in het volvoeren onzer taak opdeed; zijn vredelievend gemoed wist in de beraadslagingen, die kalmte te behouden welke zoo nuttig is tot het behandelen der zaken. Met één woord, Matthyssens had al de hoedanigheden die den ieverigen gemeenteraadsheer kenschetsen. - Voor het algemeen welzijn, zou hij zichzelven opgeofferd hebben! 't Was vooral in het onderzoek der zoo gewichtige vraagpunten welke met de vergrooting der stad in verband stonden, dat de verdienstelijkheden van Matthyssens ten volle konden geschat worden. Dag en nacht was hij aan het werk, en wij allen herinneren ons nog het uitgebreid en beredeneerd verslag dat hij over de hervorming der stadgronden uitbracht.Ga naar voetnoot1 - Daarbij tellen wij eene groote menigte verslagen over het daarstellen van openbare werken, wandelingen, oprichten van gebouwen, enz., waarin de diepste doorzichtigheid en het goed oordeel dat hem bezielde uitmunt, alsook zijne aanteekeningen over verbeteringen en verfraaiingen, te brengen in verscheidene wijken der stad. Matthyssens bleef in onze commissie werkzaam tot dat de ziekte die hem ten grave zou voeren, hem niet meer toeliet de trappen van het stadhuis te beklimmen; doch, in de afzondering waarin hij sinds eenigen tijd leefde, waren zijne gedachten altijd gevestigd op zijn, op ons geliefd Antwerpen. De vrienden die hem bezochten, kunnen getuigen dat hij, tot in zijne laatste oogenblikken, zich met de stadszaken bezig hield. Ja, in zijne woning, om zoo te zeggen aan zijn ziekbed, hadden verscheidene zittingen onzer commissie plaats! Rust in vrede, ievervolle medewerker, en moge gij hierboven het loon uwer werkzaamheden genieten! Vaarwel! | |||||||||||||||||||||||
Redevoering van den heer d'Hane-Steenhuyse, lid van het schepencollegie en volksvertegenwoordiger.Mijnheeren, het provinciaal leescomiteit van Antwerpen, acht het zich ten plicht, in dit treurig oogenblik, zijne laatste hulde te komen betuigen aan den man die, als oprecht Vlaming bekend, sedert zoovele jaren heeft medegekampt om het vaderlandsch tooneel uit de vernedering te verheffen, waarin het sedert eeuwen lag verzonken. Matthyssens had reeds eene lange studie van ons nationaal tooneel gemaakt, wanneer, in 1860, de provinciale leescomiteiten werden ingericht. Tot lid van het Antwerpsch comiteit benoemd nam onze stadgenoot zijne nieuwe functie waar om, zooveel het in zijne macht was bij te dragen tot het heropbeuren eener kunst, waarvan hij het belang ten volle begreep. En inderdaad, Matthyssens was een dier mannen, welke beweren dat, indien ons volk aanspraak op een eigen bestaan wil maken, het ook een nationaal tooneel moet hebben, dat de uitdrukking zij van ons volksleven, onze zeden en gebruiken, en tevens voor doel heeft de veredeling onzer taal. Vredelievend van inborst, wist Matthyssens naar het voorgestelde doel te streven met die kalmte, den man van overtuiging eigen, welke zeker is de zegepraal te behalen. Ook wist ons comiteit, dat, wanneer Matthyssens, na rijp onderzoek, een voorstel had gedaan, hij de uitvoering daarvan tot het algemeen nut zou werkstellig maken. Getuige daarvan zijn eerste ontwerp tot het opbouwen van eenen Nederlandschen schouwburg, dat hij op het punt was voor eigene rekening te doen uitvoeren, en welk de gemeenteraad, daarin zijne hooge genegenheid voor de zaak der Vlaamsche letteren toonende, gelukkig was zelf tot stand te brengen. Matthyssens bracht ook het zijne bij tot het inrichten der jaarlijksche prijskampen, waardoor de studie van het Nederlandsch tooneel wordt aangewakkerd, en tot het vormen der tooneelbibliotheek, die eens een schat van bewijsstukken, rakende de vaderlandsche kunst, zal worden. Doch het was in het onderzoek der theaterstukken dat de groote kennissen en de heldere geest van Matthyssens het meeste bleken. Streng in zijne beoordeeling, wist hij evenwel de jeugdige talenten aan te moedigen, die zich in het moeilijk vak der tooneellitteratuur opdeden. Zijne oordeelvellingen waren immer op de rechtvaardigheid gegrond. Thans, waarde collega, dat uwe hulp ons voor immer is ontzegd, komt ons comiteit openlijk getuigenis afleggen van de groote diensten die gij aan de nationale letterkunde hebt bewezen. Uwe ootmoedigheid wederhield u in uw leven, dezelve aan het daglicht te brengen; maar voor u, is het uur der vergelding aangebroken, en wij beschouwen het als een duren plicht, de waarheid hierover niet langer verdoken te laten. Het werk dat gij hebt helpen tot stand brengen, groeit en bloeit en gedijt tot eene heerlijke vrucht. Geen twijfel of het zal zaden teelen, die het in de verste toekomst voort zullen doen leven. Vaarwel, dierbare collega. Tot wederzien! | |||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||
Redevoering van den heer D. van Spilbeeck.Mijnheeren, Ofschoon de overledene in zijn leven, den wensch te kennen gaf, dat geene openbare betoogingen of loftuitingen bij zijne begrafenis zouden gehouden worden, rekenen wij het ons ten plichte hier, een laatste plechtig vaarwel te zeggen aan hem, die een der stichters van het tijdschrift de Vlaamsche School was, en immer een trouw en steeds hulpvaardig medewerker bleef. Als bestuurder van gemeld tijdschrift, komen wij hier slechts herinneren dat Dr Matthyssens niet alleen een geleerd geneesheer was die door zijne collegas dikwijls in moeielijke omstandigheden geraadpleegd werd, maar tevens een der meest practische geleerden van zijn tijdvak, die, even als de philosofen der oudheid, zich weinig bekreunde om hetgeen men van hem dacht of zegde, maar slechts beoogde nuttig te zijn.Ga naar voetnoot1 Om de kunde, de wezenlijke verdienste, het doorzicht van Matthyssens naar waarde te schatten, moet men een blik in het verledene werpen en dertig jaren terugzien, toen er wellicht niet een in Nederlandsche taal gesteld natuurkundig of wetenschappelijk werk in ons land geschreven te vinden was. Hij was om zoo te zeggen de eerste die deze leemte kwam aanvullen en groote opofferingen van kunde, tijd en geld deed om het Vlaamsche volk te onderwijzen in de eerste noodzakelijke kennissen der wetenschappen;Ga naar voetnoot2 dit ook poogde hij later door openbare voordrachten in de maatschappij voor Taal en Kunst, waarvan hij verscheidene jaren voorzitter was.Ga naar voetnoot1 Aangedreven door de begeerte nuttig te zijn aan de samenleving, legde hij zich geheel en al op het onderwijs toe, tot dat hij geroepen werd om eenen leeraarstoel aan de hoogere handelsschool te bekleeden. Dezelfde begeerte spoorde hem aan om zich te gelasten met het wetenschappelijk gedeelte van het tijdschrift de Vlaamsche School, toen het in 1855 gesticht werd. Onnoodig hier de belangloosheid en de toegenegenheid die hij ons tijdschrift toedroeg te doen uitschijnen. Wij bepalen ons dan hier, onze hulde en onzen dank te brengen aan den geleerden, maar tevens eenvoudigen man, dien wij, nog kind zijnde, algemeen hoorden roemen voor zijn goedhartig en rechtschapen karakter; dien wij in onze jongelingsjaren leerden hoogschatten voor zijne oprechte Vlaamschgezindheid, en dien wij op lateren leeftijd als een trouwe vriend de hand mochten drukken. Ja! eenvoudigheid, bezadigdheid, geleerdheid en dienstvaardigheid waren de kenteekens van den man dien wij hier, voor de laatste maal, vergezellen. Dokter, waarde en trouwe vriend! De eerste magistraat onzer gemeente heeft u recht laten wedervaren: het nageslacht zal in het Gemeenteblad de vruchten van uwen onvermoeibaren arbeid kunnen waardeeren. De bestuurder van het gesticht waar gij | |||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||
uwe laatste gezonde dagen sleet, is komen bestatigen wat de achtbare burgemeester zegde nopens uwe verdienste als stichter en leeraar, er bijvoegende dat uwe talrijke leerlingen u zullen gedenken voor al het nuttige door u onderwezen. Niet alleen hier te lande, maar ook in den vreemde zullen velen uwer oudleerlingen uwen naam in loffelijke herinnering houden. De voorzitter der commissie van openbare werken heeft hier luidop verklaard wat gij zoudt gezwegen hebben, want eigenliefde en verwaandheid waren u vreemd. De voorzitter van het provinciaal leescomiteit heeft uwe diensten aan het nationaal tooneel herinnerd en het Vlaamsche volk zal weldra genieten van datgene waarvoor gij streedt. Vaarwel, rust zacht in den schoot der aarde en geniet, bij den Alhooge, de vruchten van uw voorbeeldig leven. |
|