De Vlaamsche School. Jaargang 16(1870)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Meilied. 't Is weder Mei, in veld en wei' staat alles mild te geuren! thans heengesneld naar 't open veld, waar alles wint in kleuren. Te lang reeds was het mollig gras met sneeuw en ijs beladen; thans golft de vliet daar in 't verschiet en kust de looverbladen. De vogel bouwt in 't kreupelhout een nestje veur zijn jongen; en vóór de zon heur loop begon, heeft hij een lied gezongen. Komt aan, komt aan! naar 't land gegaan, de stad biedt ons geen vreugd meer; ginds buiten vindt men wat men mint: het zinnebeeld der jeugd weer. De rupsenpop staat vlinder op, hij dartelt in het loover, waar alles bloeit, waar alles groeit, omspreid met zingetoover. De landman werkt door moed gesterkt op 't veld, die bron van 't leven, hij looft den God, die hem in 't lot dien akker heeft gegeven. Begeestring spruit der schepping uit voor kunstnaar, dichter, schilder; en alles thans bij gloed en glans schijnt liever, grootscher, milder. Der bloemen kelk is wit als melk, of blauw als ginds de hemel, of rood als bloed, van kleur zoo zoet; wat zacht, wat bont gewemel! Lof zij natuur, die op dit uur ontwaakt uit 't wintrig slapen; lof zij den Heer, die alles weer zoo lieflijk heeft herschapen! Victorien van de Weghe. IJperen. Vorige Volgende