licht eene zilveren, ja zelfs eene gouden zijn. Hoe of het zij en wat er ook moge komen, het nieuwe jaar brengt eene nieuwe schakel meê, en zijn verschijnen stort dus hoop in alle harten. De gelukkigen betrachten de voortduring van hun heil, en zij, die weinig of geen zegen deelachtig werden in den verloopen tijdkring, hopen dat het ditmaal wel beter zal gaan.
Wanneer wij spreken van gouden en zilveren schakels, willen wij die uitdrukking niet opgevat zien, als bedoelden wij daarmede het meerdere of mindere geld, dat onze arbeid, onze ondernemingen ons opleveren. Is het wel noodig dat wij deze verklaring afleggen? Ongetwijfeld neen; want het zou waarlijk al te overtollig zijn, redenen bij te brengen om eenmaal te meer aan te toonen, dat het ware geluk niet voortspruit uit het bezitten van rijkdommen.
Hij, die zich in gezondheid en werklust verheugen mag, die voor zich en de zijnen het noodige verdient, een warm hart en een open oog heeft voor het goede en het schoone, mag er gerust op zweren dat het nieuwe jaar hem eene gouden of eene zilveren schakel geschonken heeft. Hij zwere vrij, al droeg hij ook een schootsvel en al bewoonde hij een achterhuis of eene bovenkamer. Zijn eed is goed.
Denk niet, wanneer gij, bij voorbeeld op oudejaarsavond, de prachtig verlichte woning van den rijke voorbijgaat, waaruit u de zachte klanken eener wegslepende muziek tegenruischen, dat de timmerman, de smid, de kleerenmaker die gij nauwelijks eenige huizen verder, soms nog bezig vindt in hunne nederige werkplaatsen, beklagenswaardig zijn, als gij hun lot vergelijkt aan het lot van dengene, die, ter gelegenheid van de jaarwisseling, zijne vrienden in vergulde zalen onthaalt op heerlijke muziek en uitgelezene spijzen en dranken.
De plaat, die aan het hoofd van dit opstel staat, vertoont twee beelden uit zulken verschillenden stand. Rechts, bewonderen wij eene danszaal, vol lichters en spiegels en gemakkelijke rustbanken; rijk gekleede heeren, vrouwen als vorstinnen uitgedoscht, wemelen bont door elkander, in afwachting een nieuwe dans begint of het uur daar zij, dat de feestdisch aanvang neemt. 't Is een nieuwjaarsbal, waarop wij staren: het wordt gegeven door een hoogst voornaam heer; men zal er van 't een jaar in 't ander dansen.
Wat zien wij daarnaast? de afbeelding van ergens een kamertje, bewoond door eene jonge kleermaakster, die den kost verdient met voor eenige stuivers daags uit werken te gaan, in burgerhuisgezinnen. In dit vertrek zijn nauwelijks de onmisbaarste stukken van een zeer gewonen huisraad voorhanden. 't Is oudejaarsavond, elf ure, en het meisje zit nog te werken, bij een karig licht. Van even na den achten is zij t' huis gekomen. Ze is in daghuur geweest bij kleine burgers, die, wetende dat zij maar alleen huist, haar goedig hadden voorgesteld, den avond genoeglijk bij hen door te brengen, want zij namen met een feestje afscheid van het oude jaar. Zij zou de liefderijke uitnoodiging gaarne aangenomen hebben; maar had er toch voor bedankt, daar zij het kleedje wilde afmaken, waaraan wij haar de laatste hand zien leggen, en dat niets meer noch minder is dan een nieuwjaarsgeschenk, waarmede zij hare getrouwde zuster wil verrassen. Voorzeker, het rijke nieuwjaarsbal werd door vele lieve menschen bijgewoond en hartelijk genoten; maar wij durven verzekeren dat geen hunner zoo aangenaam onder dans en spel van 't een jaar in 't ander ging als deze eenvoudige naaister; wij durven ook verzekeren dat geen hunner met zooveel opwekking den morgenstond begroette als dit arme meisje, die met hare spaarpenningskens en haren tijd gewoekerd had om eene zuster, even onbemiddeld als zij, eene nieuwjaarsgift te bezorgen, die, hoe onkostbaar de kleerstof ook mocht zijn, meer verrukking zou teweegbrengen dan de diamanten, de zijde en de pelterij, welke aan de voorname dames van dit groote bal door hare echtgenooten en broeders mochten geschonken worden. Al die menschen toch, zijn te rijk, om de macht van het kleine te verstaan. Ongetwijfeld blijven ook zij niet onverschillig, bij het ontvangen van een oprecht gegund geschenk; maar de zalige aandoening, die de zuster van de nederige naaister twee zoetc tranen in de oogen zal doen opwellen, als zij haar nieuwjaarskleedje krijgt, zal geen van
deze dames gevoelen, al spreidde haar echtgenoot ook den kostbaarsten shawl, die ooit door Indië werd geleverd, voor hare voeten uit.
Neen, het geluk huist niet in geldkassen, en zij die van alles volop kunnen genieten, zonder zich ooit eenigen arbeid te moeten laten welgevallen, behooren daarom niet de ware gelukskinderen te worden genoemd.
Mogen zij, die in de wereld niet op schatten kunnen bogen, zich daarvan wel doordringen! Mogen zij leeren inzien en beseffen, dat menigeen zijne levensketen minder zwaar, ja gemakkelijk om dragen zou vinden, als hij zich tevreden wist te stellen met het noodige en zijn heil niet afhankelijk maakte van luidruchtige vermaken, van uitwendige onderscheidingen, van vertoon en praal, die wel de zinnelijkheid kunnen streelen en der ijdelheid voldoening schenken; maar het hart niet bevredigen en den geest ledig laten.
Zij, aan wien deze wensch vervuld wordt, mogen zeker zijn, dat de keten des levens niet veel pijnlijke likteekens op hen achterlaten zal, en zij steeds, van 't een jaar in 't ander, zullen willen wandelen over de baan, die hun hiermede aangewezen is.