Romeinsche schilderingen uit de IVe of Ve eeuw.
Volgens een schrijven uit Rome in een Fransch tijdschrift (Revue archéologique) hebben de opgravingen, die sedert eenige jaren op last van den keizer van Frankrijk op den Palatijnschen berg plaats grijpen, tot de schitterendste uitkomsten geleid. Men is op twee tamelijk groote vertrekken gestuit, die beiden prachtig beschilderd zijn, en waarvan het eene beter bewaard gebleven is dan het andere. Dit slag van oude versiering is tot heden nog niet te Rome ontdekt geworden, en prijkt nu als een toonbeeld van de keurigste classiek, zoodat, volgens de meest bevoegde beoordeelaars, zelfs in Herculanum en Pompeï nooit iets zoo grootsch en heerlijks op het gebied van de schilderkunst is gevonden; de verheven en zuivere stijl, dien dit werk ademt, kenmerkt het als het gewrocht van kunstenaars, van wie slechts de leerlingen en navolgers het aanzijn hebben geschonken aan de kunststukken der twee genoemde steden. Het huis, waartoe deze schatten behooren, moet blijkbaar gerekend worden tot de aanzienlijkste bijzondere gebouwen op den Palatinus, die daar aan het einde der 4e of bij het begin der 5e eeuw van onze jaartelling gebouwd zijn. Het ligt in de onmiddellijke nabijheid van den tempel van Jupiter Victor en paalt aan de Domus-Tiberiana. Dit tijdperk wordt aangegeven door de wijze van samenstelling der muren, die gebouwd zijn van eenvoudigen ruitsgewijze op elkander geplaatsten duifsteen, welke op den Palatijnschen weg zelven gevonden wordt. Zoo is het ook met het gewelf. Wat nu de nadere bepaling van het juiste tijdstip van den bouw betreft, kan men daarvoor veilig den tijd tusschen Caesar en Tiberius stellen; in elk geval overschrijde men de dagen van Nero niet. Dat spreekt duidelijk uit den strengen stijl, die tenzelfden tijde overeenstemt met het Etruscische stelsel van versiering en met de Grieksche bevalligheid, voornamelijk in den meesterlijken Corinthischen zuilenbouw. Het tweede vertrek is veel rijker versierd
en is veel beter bewaard gebleven dan het eerste. De decoratie herrinnert aan het in Herculanum en Pompeï toegepaste stelsel, maar de bouwkundige regelen en verhoudingen zijn hier veel beter in het oog gehouden dan in Pompeï.
Hier vindt men twee grootsche schilderstukken, die 2m45 hoog en 1m65 breed zijn. Het eerste dezer kunstgewrochten stelt Galathea, Acis en Polyphemus voor; het tweede Io, Argus en Mercurius. Een kleiner stuk, dat ter wederzijde der andere aangebracht is, beeldt offerhandelingen af. Verder is op den hoofdwand, waarin zich aan de eene zijde eene deur bevond, die toegang verleende tot de eerstgenoemde kamer, aan de andere zijde door den kunstenaar een venster afgebeeld. Door dat venster wordt het uitzicht voorgesteld in de straat eener stad. Wordt door de goede bewaring van het tweede kunstgewrocht ieders bewondering opgewekt, niet minder grijpt dit plaats bij de aanschouwing van de keurigheid van teekening en van het tooverachtig coloriet, vooral in de schaduwpartijen. De gestalte van Io doet aan het schoonste werk van Guido Reni denken. Links van dit onschatbare kunststuk bevindt zich, zooals wij reeds deden opmerken, een kleiner, dat bij uitstek goed bewaard is gebleven. Het is 39 centimeter hoog en 57 centimeter breed en stelt eenige ceremonieele handelingen voor, die de offerplechtigheid voorafgaan. De hoofdfiguur is eene rijk versierde vrouw, die op eene soort van troon zit. Vóór haar gieten eenige vrouwelijke bedienden water uit een amphora in een groot kristallen vat. Op den achtergrond ziet men een kind, dat een lam op de schouders draagt. Dan volgt het niet minder schoon uitgevoerde looze venster, waarvan de afmetingen 2m35 hoog en 1m02 breed zijn. De schilder heeft in de gansche hoogte en breedte het uitzicht op eene straat in het binnengedeelte der stad voorgesteld; men ziet op tamelijk groote schaal de gevels van de huizen, de rijen der vensters en de verschillende soorten van balkons, die met kleine zuilen versierd zijn, alsook de verschillende ingangen der huizen. Later zal men de stof, die de kunstenaar heeft willen behandelen, beter kunnen bestudeeren; maar
nu reeds ziet men duidelijk een jong smaakvol gekleed meisje, het hoofd met bloemen gekroond, voor zich; zij schijnt uit den ingang van een der huizen te komen; haar volgt een kind, dat een korfje met bloemen en vruchten draagt. Op het balkon, voor het hoofdvenster van het tegenoverliggend huis, staan vrouwen in donker gekleurde kleeding en het hoofd met eene soort van manteltje bedekt; deze schijnen eene bijzondere opmerkzaamheid te wijden aan de beschouwing van de groep, die door het meisje en het kind gevormd wordt. Op een ander balkon van hetzelfde huis ziet men een naakten man, die insgelijks met de uiterste nauwkeurigheid de geheele plechtigheid gadeslaat, terwijl onder dat balkon op den achtergrond eene vrouw zich beijvert om tijdig toe te treden. Deze op zoo groote schaal bewerkte schilderij, die alle gewenschte bijzonderheden van dit genre van modellen van het huiselijk leven aangeeft, vervult den kunstkenner met de levendigste bewondering, zoowel wat het volkomen afgewerkt zijn van het kunstgewrocht, als de nieuwheid van het onderwerp betreft. De teekenaar Leroux zal wellicht eenige getrouwe afbeeldingen van dit schilderwerk naar Parijs zenden en tevens de noodige maatregelen nemen, om de schilderij schoon te maken en het stuk in goeden staat te houden. De bewaarder van het museum te Napels, de heer Fiorelli, heeft genoemden heer Leroux op de hoogte gebracht van het beste stelsel om dit te doen.
Volgens de laatste berichten, zijn er weder nieuwe ontdekkingen op den Palatinus gedaan; men is eene vierde kamer binnengedrongen, die insgelijks met keurige schilderwerken versierd is.