De Vlaamsche School. Jaargang 15
(1869)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 167]
| |
Elfde taal- en letterkundig congres, te Leuven.
| |
Tweede afdeeling. Voorzitterschap van den heer Edw. van Even.Deze afdeeling werd geopend door eene inleidingsrede van den voorzitter, in welke hij hulde bracht aan de twee door hunne werken zoo gunstig gekende onder-voorzitters, prof. Vreede en prof. Serrure. De heer Vreede bedankte en herinnerde de jaren die hij hier aan de Leuvensche hoogeschool had doorgebracht. De werkzaamheden werden begonnen door eene redevoering van den heer Blockhuys, van Antwerpen, over de talen, als middelen van opvoeding en beschaving. De heer J.-J.-F. Noordziek sprak overde handelingen der staten-generaal van 1815-1830, hetgeen tot eene zeer belangrijke redetwisting aanleiding gaf, waaraan deelnamen prof. Vreede, prof. Serrure enz. Verder sprak hier nog de heer Lavaux: over de Nederlandsche bouwkunde in de middeneeuwen, en de heer Berchmans, van Lier, beantwoordde de rede van dezen spreker. De heer van Becelaere sprak over het gebruik van het Vlaamsch in het hooger onderwijs. | |
Derde afdeeling. Voorzitterschap van Jan van Beers.Na eene kleine openingsrede van den heer voorzitter, sprak de heer Salvador over de nog aan te wenden middelen ter opbeuring van het tooneel in Zuid- en Noord-Nederland. De heer van Hal stelde voor, een tooneelverbond te stichten. Ondersteund door de heeren Max. Rooses en Julius Vuylsteke, werd dit voorstel het onderwerpeener zeer ernstige redetwisting tusschen voormelde heeren en de heeren van Driessche, van Westhreene, van Lee, Geelhand, van Beers, Hilman enz. | |
Algemeene vergadering.Om ruim 2 ure werd de zitting geopend. Na de mededeeling der ingekomene stukken, hield Dr. de Jager eene redevoering over den hoogleeraar David.Ga naar voetnoot1 De heer van der Cruysse, van Kortrijk, sprak over Davids stijl en legde dien slordigheden te laste. Alsdan las de heer Sleeckx een stuk over de rechtzinnigheid in de kunst. Na hem trad de heer Smits op met een dichtstuk, | |
[pagina 168]
| |
Oranje boven, dat aanleiding gaf tot eene bemerking van den heer J. Vuylsteke. De heer prof. Vreede deed in eene redevoering het gevaar uitschijnen zoowel van onze verduitsching, als van onze verfransching. Hij meent dat er van den kant van Duitschland strevingen bestaan om ons te verduitschen. Hierop antwoordde de heer Hirsche, van Hamburg, in het Hoogduitsch op eene wijze die men als volgt heeft samengevat: Het gevaar van verduitsching, waarvan de redenaar gesproken heeft, bestaat niet. Sommige dagbladen, ten dienste van zekere politieke mannen, hebben er een belang bij, de openbare meening te vervalschen; maar in werkelijkheid is verduitsching niet voorhanden. Meent de spreker misschien, dat wij, Duitschers, het inzicht koesteren, de Nederlanden te veroveren? Wij hebben voor lange jaren genoeg met ons zelven te doen. Bovendien is de tijd van dynastieke twisten voorbij. De volkeren willen vrede, vooral de Duitschers. Of meent de heer Vreede, dat wij, Duitschers, er aan denken kunnen de Nederlanders hunne taal, hunne kunst, hunne wetenschap, kortom alles wat zij op het gebied van het geestesleven grootsch en heerlijks bezitten, te ontnemen? Integendeel, wij, Duitschers, die de Duitsche dialecten binnen Duitschland eeren en verplegen, wij, die een Klaus Groth, eenen Fritz Reuter, eenen Hebel, bewonderen, begeleiden al uwe strevingen die tot doel hebben de Nederlandsche taal nieuwen bloei te gemoet te voeren, met de hoogste belangstelling; en wat uwe kunst betreft, de kunst van Rubens, van van Dyck, en anderen, zoo zijn en blijven wij daarin immer uwe leerlingen. En toch bestaat nog gevaar tusschen u en ons, maar niet het gevaar der verduitsching, maar dat der verbroedering en dit gevaar schrikt ons niet af. Daverende toejuichingen begroeteden den zoo krachtdadigen als gevoelvollen spreker. De voorzitter zeide hierop, dat men de Vlamingen ook soms beschuldigt Hollanders te willen worden. Dat is niet waar: wij willen de onderdanen der Hollanders niet zijn, maar hunne broeders. Wij willen ook geene Duitschers worden, maar de vrienden van het geleerde Duitschland. Dat zullen wij worden, en niemand zal het ons beletten! Hiermede eindigde de zitting. Ten 7 ure had er een groot toonkundig feest plaats in den Gildenhof, gegeven door de koninklijke maatschappij der academie van toonkunde, van Leuven, met de medewerking van den Kring der XV van Binche. Het programma was in de Fransche taal opgesteld en gedrukt; dat belet niet dat de uitvoering overheerlijk was, even als de verlichting van den hof en het vuurwerk. Hiermede sloot de eerste dag van het elfde congres. |
|