bond voor kunsten, letteren en wetenschappen te Antwerpen, en stelt den slag voor geleverd door het schip genaamd de Menschelijke rechten, uit het tijdvak der eerste Fransche republiek. Evenals het in de zaal der maatschappij een der schoonste zich daar bevindende tafereelen is, zoo ook bekleedt het in de tentoonstelling eene der waardigste plaatsen. Dit is insgelijks het geval met het tweede grootere tafereel des meesters, toebehoorende aan den heer d'Huyvetter en bestemd voor Amerika, waar des schilders naam in groote achting is bij de kunstkenners. Het onderwerp is ontleend aan de geschiedenis der Nederlanden onder de regeering van Philips II en stelt voor: de zeeslag door de Watergeuzen geleverd aan de Spaansche vloot, zinkende voor Vlissingen in 1572. Het gemak van uitvoering dat Schaefels bezit, is door ons vroeger besproken en te algemeen gekend, dan dat wij zouden noodig hebben er op terug komen. Zeggen wij enkel dat de bewuste Zeeslag een prachtig tafereel is, welk ongetwijfeld vele liefhebbers zou hebben gevonden, indien het niet reeds verkocht ware geweest. De schilderijen van Schaefels zijn overigens meest altijd besteld of op voorhand verkocht. Wellicht zullen eenigen de schilderij van Schaefels wat al te warm van toon, of eenigszins te geel van kleur gevonden hebben. Wij moeten verklaren dat zulks alleenlijk voortsproot uit de nabuurschap van het in wat ruim grijzen toon geschilderde tafereel van Cermak.
Lucas Schaefels, door onze lezeren gunstig gekend voor zijne tafereelen doode natuur, heeft eene schilderij geleverd die door de onpartijdigste en deskundigste mannen zeer hoog geschat werd als uitvoering, vooral het voorplan. Onze lezers zullen met genoegen hier de afbeelding van deze puike schilderij in houtsnede aangetroffen hebben (blz. 145).
A. van Yzendyck, van Brussel, leverde een schoon portret.
Jos. van Lerius, van Antwerpen. Dezes meesters schoon geschilderd tafereel, het eerste Zeil, is uitvoerig en meesterlijk behandeld, ofschoon het ons als samenstelling meer geschikt schijnt voor beeldhouwerij; ook kan de kleur niet Vlaamsche kleur genoemd worden; zij deed ons denken aan de Venetiaansche school; dat alles belet evenwel niet dat het schoon, doorschoon geschilderd is, even als het portret van mevrouw van Havre, welk een meesterstuk in het vak mag genoemd worden; slechts de al te blauwe oogen hinderen aan het geheel. De heer van Lerius heeft ook grooten bijval op de tentoonstelling van Munchen, waar hij het gouden eermetaal behaalde en naar aanleiding daarvan tevens, ridder genoemd werd der orde van verdienste 1e klasse van St-Michiel van Beieren. Wij vernamen met zeer veel genoegen deze eervolle onderscheidingen, die natuurlijk terugkaatsen op de koninklijke academie van Antwerpen, waar de heer van Lerius met het schilderonderwijs gelast is.
Adolf Dillens. Zijn eerste tafereel stelt voor: Eene krakend zuivere woonkamer in Zeeland, die van eene grootere plaats schijnt afgenomen te zijn, want zij is met een houten schutsel afgedeeld, dat zelfs niet tot boven dicht en geheel in grijze olieverf geschilderd is. Boven op eene ladder die op het schutsel der kamer ligt, ontwaart men vischnetten, wat zou doen denken dat het eene visscherswoning is, ofschoon de zindelijkheid van het vertrek wel zou doen twijfelen dat daar een zeebonk of een visscher te huis hoort. Wat er ook van zij, men ziet er, te midden der plaats, eene jeugdige schoone vrouw, spinnend en zingend neêrgezeten. Een bejaard man, eene moeder met haar kind op den arm en nog twee kinderen zitten aandachtig te luisteren naar de schoone zangeres. De slaapsteê is zoo rein, het lepelrek, de tellooren, kassen enz. zoo spiegelhelder, dat het bijna noodig is de Zeeuwsche zindelijkheid werkelijk te hebben aanschouwd, om den schilder niet van overdrijving te beschuldigen. De benaming van het tafereel is zeer juist: Als zij zong kwamen de nietsdoeners luisteren. Indien wij eene opmerking moesten maken, zouden wij zeggen, dat de bijhoorigheden in het tafereel wat rammelen. Overigens is het een van de puikgewrochten der tentoonstelling. - Voor 't vaderland klopt elk rechtschapen hart, is alsmede een zeer aangenaam en gevoelvol tafereel. Het is een schoone zomerdag; op den achtergrond, aan den overkant eener beek, staat op een soort van eilandje de hut, waaraan Jan de stuurman zoolang gedroomd heeft. Jan is terug van de reis en heeft niets met zich gebracht dan een pakje goed, dat hij aan de hand kan dragen en een papegaai in eene kooi, die hij zorgvuldig heeft neêrgezet. Men heeft Jans blijde stem gehoord, hij zong: ‘Nog een watertje en Jan is t'huis.’ Allen kwamen uitgeloopen, niet te vergeten den ouden vader, die doof is en waarschijnlijk weinig meer ziet, want men
roept hem aan het oor dat zijn zoon terug is. De verloofde heeft de boot reeds losgemaakt die een jongeling roeien gaat. Zij gaat eindelijk dengene afhalen, waarvoor haar hart reeds zoolang heeft geklopt. Castor, de hond, wacht zoolang niet; hij werpt zich in het water en zwemt met geestdrift zijnen meester te gemoet, wiens eerste streelingen - gelukkige hond! - hem zullen ten deele vallen. Alhoewel Jan slechts rugwaarts zichtbaar is, voldoet zijn beeld uitmuntend. Er is evenwel wat weinig diepte in het tafereel, waarin tegen de regels der doorzichtkunde is gezondigd; de stuurman op het eerste plan kan onmogelijk in het huisje. - De schaatsenrijders vormen eene bevallige schilderij. De achtergrond schijnt ons wat rot als schildering.
(Wordt voortg.)