De bisschoppen van Antwerpen en hunne wapenschilden.
(Vervolg, zie bladz. 44 en 53.)
VII. MARIUS AMBROSIUS CAPELLO, in 1597 uit een edel Italiaansch geslacht te Antwerpen geboren, legde in zeventienjarigen ouderdom de kloosterbeloften af in de orde van den H. Dominicus. Zeer ervaren in wijsbegeerte, godsgeleerdheid en taalkunde, vervulde hij verschillige ambten in zijne orde en werd in 1647 tot het bisdom van IJperen benoemd; echter uit hoofde der Fransche belegering moest zijne aanstelling verschoven worden. Korts daarop verkreeg hij, bij het vertrek van Nemius, zijne benoeming tot den bisschoppelijken stoel van Antwerpen, waar hij den 13
n September 1654 door zijnen voorzaat werd ingewijd. Gansch aan het welzijn van het bisdom toegedaan, liefdadig vooral voor de armen die hij tot zijne
OMNIA DESUPER.
kinderen en erfgenamen had aangenomen, groote weldoener der kerken, verbleef hij 23 jaren aan het bisschoppelijk beheer en werd aan de liefde der zijnen door den dood ontnomen op 4 October 1676.
Hij droeg op zilver eenen hoed met afhangende en met kwast saamgebondene koorden van keel; achter het schild het geankerd kruis, eigen aan de bisschoppen der Dominikanerorde. De zinspreuk luidt: Omnia desuper (Alles van boven).
VIII. AUBERTUS VAN DEN EEDE, te Brussel, in 1603, geboren, had verscheidene geestelijke ambten in de kathedrale
JURE JURANDO.
van Antwerpen bekleed, wanneer hij in den gevorderden ouderdom van 74 jaren bisschop werd gewijd op het einde der maand October 1677. Nauwelijks een jaar overleefde hij zijne mijtering, weggerukt den 6
n November 1678 door de besmettelijke ziekte die de stad verwoestte en op weinige dagen duizende slachtoffers maakte.
Het gevierendeeld wapen draagt in het 1e en 4e kwartier van sinopel drie vijfbladeren van zilver geplaatst 2 en 1; in het 2e