De Vlaamsche School. Jaargang 14
(1868)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 165]
| |
Wenceslaus Coeberger.Ga naar voetnoot1Het portret dat wij
tafereel van antoon van dyck.
hierneven mededeelen, is een diertoonbeelden, met breed en verheven voorhoofd, met een open gelaat, wiens gelaatstrekken een eigenaardig karakter aanduiden, de aandacht trekken en waardig zijn het penseel eens grooten schilders te begeesteren. Van Dyck heeft deze wezenstrekken op treffende wijze afgemaald in een schoon portret, waarvan de bibliotheek van Brugge eene gravuur bezit, en waarnaar onze plaat is vervaardigd. De nagedachtenis van dezen beroemden man der XVIe eeuw gedenken, is eene heilige schuld van erkentenis kwijten. Coeberger werd geboren te Antwerpen in het jaar 1560. Zijne natuurlijke neiging dreef hem vooreerst tot het aanleeren der schilderkunst en aldra onderscheidde hij zich onder de talrijke leerlingen van Marten de Vos, een der beste schilders van dat tijdvak. Hij was verliefd op de dochter zijns meesters, de schoone Siska, maar daar hij voor alle wedervergelding slechts hoogmoed en verachting ontmoette, verliet hij gansch ontmoedigd Antwerpen en ging naar Italië de vergetelheid zoeken. De drift des kunstenaars verdoofde allengskens den hartstocht des jongelings; het aan museums rijke Florencië droeg veel bij tot zijne genezing; in geestdriftige bewondering voor de Italiaansche school, vertrok hij naar Rome, om aldaar zijne studiën te voltrekken, en zich gansch aan zijne kunst wijdende, vervaardigde hij voor de Boogschuttersgilde van Antwerpen eene schilderij welke de Marteling van St-Sebastiaan voorstelt; daarna vervaardigde hij, voor eene kerk dier stad, Christus aan het volk voorgesteld, en zond naar Brussel Christus nedergelaten van het kruis. Deze laatste schilderij en de Martelie van St-Sebastiaan werden naar Parijs gezonden in 1794, waar zij tot in 1815 bleven. De schilderij, Christus aan het volk voorgesteld, maakte deel van de verzameling van den hertog van Brunswijck; zij werd omtrent denzelfden tijd naar het museum van Toulouse gestuurd, dat eenige jaren nadien gedwongen werd haar terug te geven. De eerste voortbrengselen van Coeberger bewijzen reeds dat hij zijne kunst meesterlijk verstond; zijn roem berokkende hem zooveel vijandschap, dat zijne mededingers zoover gingen zijn eerste meesterstuk te verminken, namelijk de schilderij welke hij voor de boogschutters van Antwerpen vervaardigd had.Ga naar voetnoot1 De meesterstukken der schilderkunst en diegene der bouwkunst gelijktijdig bestudeerende, maakte hij de plannen voor het bouwen der kerk van het Begijnhof van Brussel; van O.-L.-Vrouw van Scherpenheuvel, en zond daarna, uit Rome, de teekeningen af voor de Karmelieten- en Augustijnenkerken van Brussel. De goede uitkomsten door Coeberger als schilder en bouwkundige behaald, verwierven hem roem en rijkdom: Albert en Isabella riepen hem aan hun hof. Maar vooraleer Italië te verlaten, wilde de uitmuntende kunstenaar Napels zien, waar de natuur en de kunst, de verhalen der reizigers en de geestdrift der dichters hem riepen. | |
[pagina 166]
| |
Te Napels knoopte Coeberger vriendschap aan met eenen zijner landgenooten, Lodewijk Franck, wiens dochter hem weldra eene hevige liefde inboezemde. Onder den invloed van dit gevoel, bracht Coeberger zijne schoonste schilderij voort, Christus beweend door de heilige vrouwen. In zijne schoone bruid bewondert men de Italiaansche natuur; de zachte uitdrukking harer gelaatstrekken steekt af met het verachtend voorkomen eener andere vrouw, met toegeknepene lippen en weifelenden oogopslag, welke vrouw voor de dochter van Marten de Vos gehouden wordt. Doch laat ons terugkeeren tot het liefelijk jonge meisje, Julia, die aan Coeberger zijn merkwaardigste voortbrengsel ingeboezemd had. Na zij zijne vrouw geworden was, hield zij zich niet tevreden met zijnen roem als kunstenaar; zij wilde nog meer; hare jeugd en hare schoonheid gaven haar, naar zij meende, het recht de verwezenlijking harer eerzuchtige droomen te betrachten; zij verlangde naar het hof van Albert en Isabella, zij wilde voor haren echtgenoot eenen adellijken titel hebben; Coeberger werd baron en Julia barones gemaakt. Het verblijf aan het hof oefent niet immer eenen voordeeligen invloed op het vernuft eens kunstenaars uit; Coeberger wilde zich ontrukken aan dien invloed waarvan hij reeds de gevaarvolle werking gevoelde; hij wierp zijne penseelen en zijn ander gereedschap weg, en trachtte een nieuw leven te scheppen in wijsgeerige overweging en ernstige studiën. De rampen des oorlogs en de duurte der eetwaren, welke er maar al te dikwils het gevolg van is, waren het voorwerp zijner eerste bespiegelingen. Hij vestigde weldra de openbare aandacht door een schrift over de inrichting der bergen van barmhartigheid. Het voorstel dat hij daarover deed werd aangenomen; het staatsbestuur droeg hem de leiding dezer gestichten op en noemde hem algemeen opziener van al de leenbanken in Vlaanderen. Hij zelf richtte het eerste dezer gestichten te Brussel in, bij den aanvang der XVIIe eeuw, en bracht er vervolgens andere tot stand te Antwerpen, Mechelen, Doornik, Bergen, Valencijn, Kamerijk, Brugge, Rijsel, Dowaai, Namen en Kortrijk. Op den voorgevel van den berg van barmhartigheid te Gent, leest men nog: Mons Pietatis. In de XVIIe eeuw waren de bergen van barmhartigheid nog gestichten van liefdadigheid en menschlievendheid. Hoe komt het dat zij in rechte woekerbanken veranderd zijn? Vele dezer gestichten hebben onlangs nuttige verbeteringen ondergaan, maar deze verbeteringen zijn blijkbaar nog ontoereikend. Wij haasten ons gewag te maken van de grootste onderneming van Coeberger, eene der schoonste welke ooit in den scheppenden geest eens menschen zijn ontstaan. Als hij nog jong was en van Rome naar Napels reisde, had hij de onmeetbare moerassen doorkruist welke onder den naam van de Moerassen van Pontin bekend zijn, ongezonde streken, waar de slaap gevaarlijk is en koorts teweegbrengt; zijne gedachten voerden hem oogenblikkelijk naar zijn vaderland. Een min uitgestrekt, maar voor het omwonende volk zeer geducht moeras, bestond destijds tusschen Veurne, Wijnoxbergen en Duinkerke; de verpeste lucht die het uitwasemde, verspreidde zich over eene groote oppervlakte in den omtrek; afgaande koortsen richteden op gestelde tijden groote verwoestingen aan onder de bewoners, tot op twee of drie uren in het ronde. Dit moeras stond bekend onder den naam van de Moeren. Bij zijne terugkomst, wijdde Coeberger zich aan langdurige en gewetensvolle studiën, met het doel dit moeras droog te leggen, en hij gaf een schrift dat hierover handelde in het licht. Dit ontwerp ontmoette hinderpalen, zooals het met alle nuttige veranderingen het geval is. Verscheidene jaren verliepen, eer Coeberger de toestemming verkreeg, om zijne werkingen te beginnen; eindelijk gelukte het hem die toestemming, in 1619, te krijgen en aan den arbeid te togen in 1620.Ga naar voetnoot1 Maar laat ons eerst eene plaatselijke beschrijving geven van de uitgestrekte landstreek waarin zich de Moeren bevinden. De duinen en de steunmuren begrenzen tusschen Kales, Nieuwpoort en St-Omaars, eene oppervlakte van negentien vierkante mijlen, waarvan het hoogste punt, St-Omaars, waterpas is met de hooge tij. De wateren kunnen in gene streek maar tweemaal daags afloopen, bij lage tij langs de sluizen van Kales, Grevelingen, Duinkerke en Nieuwpoort, en indien die sluizen niet bestonden, zou gansch die oppervlakte gronds heden nog bij hooge tij onder water staan. De wateren kunnen ras en gemakkelijk afloopen met behulp van de Aa, de IJzer, de vaarten van Kales, Ardres, Burburg, Loo, de hooge en lage Colme en een zeker getal kleine boezemkanalen. De waterstaat van Veurne had zich reeds van in de XIIe eeuw in bezit weten te stellen van bijna gansch de uitgestrektheid der negentien vierkante mijlen moeras en die uitgedroogd. Deze gronden zijn ten huidigen dage het rijkste gedeelte der departementen van het Noorden, Pas-de-Calais en de provincie West-Vlaanderen. De waterstaat genoot in de XVIIe eeuw een volkomen recht op eigen bestuur; hij koos zijnen voorzitter en bestuurleden. Thans is het de Staat die, te Veurne bij voorbeeld, den voorzitter noemt en het oppergezag over de keuze der anderen heeft. Dit voogdijschap, deze centralisatie heeft zich ongelukkiglijk uitgestrekt tot alles wat van verre of nabij betrek heeft met den landbouw, de nijverheid, den handel, de schoone kunsten en de wereldtentoonstellingen. Maar laat ons tot de Moeren terugkeeren, die eene oppervlakte uitmaakten van vijf uren omvang tusschen de steden Duinkerke, Veurne en Wijnoxbergen. In den tijd dat Coeberger dit moeras wilde doen verdwijnen, bestond het uit eenen stinkenden poel, die de schrik van het omwonende volk was.Ga naar voetnoot2 In 1622 opende Coeberger van den eenen kant van het moeras naar den anderen, vaarten, welke gerugsteund waren | |
[pagina 167]
| |
door breede vervoerwegen. Daarna werd de grond in evenredige rechthoeken verdeeld door andere kleinere vaarten. Deze rechthoeken, in het Vlaamsch bekend onder den naam van kavels, waren 720 voet lang en 360 breed; deze verdeeling bestaat thans nog. Met behulp van twintig windmolens, voorzien van vijzen van Archimedes, stortte men de wateren in het ringkanaal. Tot de algemeene verwondering van het toegestroomde volk, werd dit onmeetbaar moeras op deze wijze uitgedroogd. De jaren 1620, 1621 en 1622 werden toegewijd aan het delven eener ringsloot die de Moeren omgaf, vijf uren in omtrek had en negen voet diep was. Deze vaart, welke hooger lag dan de grond van het moeras, begunstigde des te meer het stuwen der wateren naar de zee, dat de grond in de richting van Duinkerke natuurlijk afhelt. In 1621 werd eene vaart geopend, die in rechte lijn van de Moeren naar de zee liep en de wateren der ringsloot tot aan de achterhaven van Duinkerke deed vloeien, waar deze tweemaal daags bij lage tij konden afloopen. Men zag alzoo eene groote oppervlakte staande water veranderen in een plein dat drieduizend tweehonderd en vijf-en-vijftig hectaren besloeg, en waarop als bij tooverslag hoeven en boerderijen oprezen. De bevruchting van den grond had des te spoediger plaats, dat eene dikke laag slijk de landen uitnemend vruchtbaar maakte. Men bouwde in de Moeren eene kerk, welke men Moerkerke noemde. Coeberger werd van dien dag af geacht als een man van vernuft, en zijn roem werd verkondigd door diegenen zelven, die hem voor eenen zot gescholden hadden; maar, helaas! deze zegepraal zou van korten duur zijn. De oorlog kwam het werk van onzen vermaarden ingenieur vernietigen. Het was op den 4n September 1646, na de inname van Kortrijk, Wijnoxbergen en Veurne door de Franschen, dat de Spaansche generaal, markies van Leyde, die in Duinkerke door den hertog van Enghien bedreigd werd, de sluizen opende en de wateren der Noordzee op nieuw in de Moeren liet stroomen. De weinige uren welke tusschen de hooge en de lage tij verloopen, waren genoeg om eene oppervlakte van meer dan vijf uren vierkant in eene ruime zee te veranderen. Alles was vernield: de bewoners, langs alle kanten van water omgeven, konden zich niet redden; en van al de gebouwen bleef de kerk, die kloekere grondvesten had dan de anderen, alleen recht staan. Een Te Deum werd gezongen om deze daad van verwoesting te vieren, en bijna op hetzelfde oogenblik dat aan den Schepper deze goddelooze beden werden opgestuurd, stierf de man, die door de kracht van zijn vernuft deze ruime vlakte bevrucht had, uit wanhoop, terwijl hij den oorlog met al zijne rampen vervloekte! De heer de Jouy spreekt in zijn werk l'Hermite en Province van deze gebeurtenis en roept met eene edele verontwaardiging uit: ‘Heeft het recht van oorlog te voeren ooit toegelaten zoo schromelijk het recht der menschen te vergeten? Indien de menschenvrienden die op nieuw het uitdroogen ondernomen hebben in hun ontwerp gelukken, hetgeen ik niet betwijfel, dan moet hun eerste werk zijn, vooraleer de ploeg den schoot der aarde scheurt, eenen schandpaal op te richten waarop zij den naam van den afschuwelijken markies van Leyde schrijven, opdat zijne nagedachtenis voor altijd door de eeuwen heen moge gevloekt worden.’ De berisping is verdiend; maar zou op dien schandpaal ook niet moeten de naam geschreven zijn van dengene die, in 1793, de Moeren op nieuw doen overstroomen, gansch Veurne-ambacht onder water gezet en gedurende zeven jaren onvruchtbaar gemaakt heeft? Het ware onrechtvaardig van ons, te zwijgen over de andere werken van den geleerden ingenieur, al schijnen zij dan ook onbeduidend, in vergelijking met de drooglegging der Moeren; maar die werken geven hem ook recht op de openbare dankbaarheid. In 1610, deed hij, met behulp der grondeigenaren, de groote waterpoelen uitdroogen welke een aanzienlijk deel van het grondgebied van Dendermonde, Lokeren en St-Nicolaas schier onbewoonbaar maakten. Hij had nog een belangrijker ontwerp gevormd, namelijk het vruchtbaar maken van de heidestreken van het Land-van-Waas, welk heden de lusthof van België is, en dat toenmaals niet slechts onbebouwd, maar veeleer door wolven en vossen dan door menschen bewoond was. Coeberger bewees te vergeefs in een merkwaardig schrift dat de grond van het Land-van-Waas, ofschoon met heidekruid overdekt, kon benuttigd worden voor den aankweek van groenten en graangewassen; zijn stuk werd door de aartshertogen naar de academiekers van dat tijdvak verzonden, die, in hunne hooge wijsheid, het ontwerp voor hersenschimmig hielden, en dus voor langer dan eene eeuw den voortgang van den Vlaamschen landbouw vertraagden. Deze laatste feiten hebben wij ontleend aan het werk van den heer volksvertegenwoordiger Coomans, die, voor verscheidene jaren reeds, in korte levensbeschrijvingen, eene rechtmatige vermaardheid vergde voor eenige te weinig gekende kunstenaren. Het is hij, die, van Coeberger sprekend, ons leert dat de talentvolle schilder, de uitmuntende bouwmeester, de hooggewaardeerde bestuurder, de vermaarde ingenieur, ook een begaafd schrijver was. Hij haalt van hem geschriften aan over de Schilderkunst, de Bouwkunst en zelfs een schrift over de Penningkunde, die ongelukkiglijk nooit uitgegeven zijn. Maar het groote werk van Coeberger, het werk dat al de vreemdelingen bewonderen welke naar Veurne gaan, is het vruchtbaar maken van het uitgestrekt moeras en de luchtzuivering van eene gansche streek, waar eertijds de polderkoortsen hunne schrikkelijke verwoestingen aanrichteden. Deze werken hebben op ons des te meer indruk gemaakt, dat wij getuigen waren van het voltrekken der derde uitdrooging van de Moeren, die gedaan werd onder het bestuur van de heeren gebroeders Herrewijn, van Veurne. De werken werden met eene beklagenswaardige traagheid voortgezet; de oorlog had Vlaanderen zijne werkers en zijne kapitalen ontnomen. De arbeid mocht slechts in 1820 voor voltrokken aanzien worden, op welk tijdstip men eene kerk bouwde ter plaatse, waar de vorige, in 1646, was vernield geworden; thans draagt zij, als eertijds, den naam | |
[pagina 168]
| |
van Moerkerke. Verscheidene huizen, rond dit klein gebouw geschaard, geven aan de plek den schijn van een dier bekoorlijke dorpen des Lands van Waas, omringd van landouwen die den rijksten en meest afgewisselden oogst opleveren. Dusdanig zijn de Moeren thans. De vrede heeft overal uitstekende verbeteringen ingevoerd en verspreid; de molens met de vijzen van Archimedes zijn volmaakter; stoomwerktuigen vergemakkelijken het uitpompen van het water; nieuwe pachthoeven zijn ingericht geworden, andere ondergaan verbeteringen, en zelfs de werkmanswoningen getuigen er van zekeren welstand. Eene schoone toekomst wacht die vallei, wier herschepping zulke lange en schrikkelijke beproevingen moest onderstaan. Zonder al de verbeteringen in oogenschouw te willen nemen die in de bebouwing van den grond der Moeren aangebracht zijn, moeten wij gewag maken van 't aankweeken der wortelvruchten. Het is aan den heer Moissenet dat men die nieuwigheid te danken heeft, welke de middelen verleent om de voortbrengst van het vleesch, het mest en de graanvruchten te vermeerderen. Dat was inderdaad het beste middel om de vruchtbaarheid op te wekken van den grond, van welken men, sedert omtrent eene halve eeuw, den eenen oogst na den anderen vergde, zonder hem in mest de evenwaarde weêr te geven van wat men hem jaarlijks ontnam. Indien de uitbreiding van den kweek der voederplanten met de goede gesteltenis van den grond gepaard kan gaan, zal men weldra, even als in het arrondissement Valencijn en in de provincie Nivernais, den oogst van het graan zien verdubbelen en den veestapel vertiendubbelen; dan ook zullen de Moeren hunnen hoogsten graad van voorspoed kunnen bereiken. Dan zal men naar waarde al de uitgestrekte diensten kunnen schatten, van dengene die, de eerste van allen, een stinkend moeras in eene uitermate vruchtbare streek herschapen heeft. De nijvergeest onzer eeuw, die stoombooten, ijzeren wegen en telegrafen uitgevonden heeft, die landengten doorboort en havens delft, openbaarde zich aan Coeberger als hij aan de uitdrooging der Moeren dacht en niet terugdeinsde voor die ontzaggelijke onderneming. Laat ons, bij den tol van bewondering die de kunsten en de wetenschappen aan dien grooten man betalen, nog dien der dankbaarhéid voegen voor den grooten menschenvriend, en laat ons hopen, nu de stoomtuigen Veurne-ambacht's heerlijk plein doorkruisen, dat de naam van Coeberger, bij gebrek aan eene glansrijkere hulde, ten minste de eer zal hebben geschreven te worden op eenen der stoomwagens, welke dagelijks de streken doorklieven, waaraan hij het eerst vruchtbaarheid en overvloed heeft geschonken.
Ghistel. P. Bortier. |