De Vlaamsche School. Jaargang 14(1868)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 157] [p. 157] De spraak der zee. 't Is vreugd op het strand en op 't woelige water, Daar wieglen de bootjes in feestdos getooid; Waar zangen zich mengen bij 't lustig geschater, Bij 't zeiltje dat zwelt en het golfje dat plooit. teekening van h. schaep, houtsneê van p. de cort. 't Is feest op het strand - en van heuvel tot heuvel, Ontwaart men de scharen bij tenten en kraam; Alleen en ontroerd staan in mijmrend gekeuvel, Twee kinderen daar - broêr en zusje te zaâm. Op 't rusteloos tuimlen der zwellende baren, Op 't grootsche vertoog van het eindeloos vlak, Staan denkend de kleine gelieven te staren, Toen eindlijk het knaapje aan het maagdelijn sprak: ‘Mijn zuster, o hoort gij die zwalpende golven, Die klotsend er henen en weêr zijn gejaagd; Iets droevigs ligt wis in die baren bedolven?.. ‘O ja - zeî het kind - 't is de zee die zoo klaagt.’ ‘Die naamlooze toon komt mijn harte beklemmen, Ik voel mij schier weenen, zeg wat dit beduidt; Wat zeggen toch al die zwaarmoedige stemmen, Tot wie richt de zee al dit droevig geluid?’ ‘Kom luister - sprak weder het broertje en hij legde De rillende hand van het meisje in de zijn: - ‘Hoor wat van de zeespraak mij moeder eens zegde, Wat veellicht die grollende golfklanken zijn: Aan God, zuster, Schepper van iederen morgen, Aan Hem doen die stemmen hare eeuwige klacht; Des menschen verdriet in het harte verborgen, Dat draagt Hem de zee, op heur schuimende vacht. Nu luister en zie, hoe die baar vóór zich henen Die keitjes en schubbetjes wentelt en vaagt; Hoe wrang is die spraak! - ‘Men zou zeggen 't is weenen, Sprak 't denkende kind. - 't Is de zee die zoo klaagt.’ Victorien vande Weghe. IJperen. Vorige Volgende