De Vlaamsche School. Jaargang 14
(1868)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijReizen in Afrika.
| |
[pagina 107]
| |
met haar aanzienlijk gevolg van natuuronderzoekers, geleerden en krijgslieden, de blauwe bergen bestijgen, en door andere woestijnen en nooit doordrongen bosschen beproeven Timboctoe te bereiken. Het woeste en onherbergzame, hoogst onbeschaafde, maar tevens machtige en rijke Timboctoe, zoo weinig of geheel niet in de wereldgeschiedenis bekend. Welk eene onderneming voor eene nog jeugdige en zwakke vrouw!’ Zij vooral die de beschrijving van de lotgevallen van den Duitscher Barth, op zijne reis in de binnenlanden van Afrika kennen, zullen freule Tinne om haar stoutmoedig reisplan bewonderen. Timboctoe werd rond 1850 door dr. Barth bezocht, nadat hij met ongelooflijke en ontelbare moeilijkheden en gevaren had geworsteld, om het te bereiken. Wij gelooven dat het onzen lezers die het reisverhaal van den Duitschen geleerde niet zouden kennen, aangenaam wezen zal, hier een uittreksel te lezen uit de beschrijving die hij van de Afrikaansche stad geeft. Wij ontleenen dit stuk aan de voortreffelijke overzetting van ds. van Oosterzee:Ga naar voetnoot1 ‘Timboctoe, de vermaardste stad van geheel Afrika, ligt op omtrent 17o 37 N. Br. en 3o 5 W.L. van Greenwich, in de gedaante van eenen gelijkzijdigen driehoek, welks eene punt naar het noorden ligt. De omtrek der stad is omtrent een uur, zoodat zij zich in geenen deele door hare grootte onderscheidt, ofschoon zij in dit opzicht toch tot de voornaamste steden van Soedan behoort. Tegenwoordig heeft zij geenen ringmuur, daar die, welke er bestond, eigenlijk meer een aardenwal dan een muur, door de Foelbe's in het jaar 1826 is verwoest geworden. De stad bestaat uit zeven wijken. De voornaamste daarvan is die, welke in het zuidoostelijke gedeelte ligt en Sana-goengoe heet. Aldaar staan de voornaamste huizen en wonen de kooplieden. Ten westen daarvan, in het zuidelijkste gedeelte der stad, ligt de wijk Yoeboe, aldus genaamd naar de groote markt, “Yoeboe”; wederom ten westen daarvan de wijk Zangereber, die den zuidwestelijken hoek van Timboctoe uitmaakt en haren naam heeft naar de groote moskee, gelijk dan ook dat gedeelte der stad van oudsher vooral het kwartier der Muzelmannen was en waarschijnlijk oudtijds eene afzonderlijke, binnen eenen muur besloten stad geweest is. Ten noorden van de wijk Sana-goengoe, ligt die welke den naam Sara-Kaina (kleine stad) heeft; aldaar is het paleis van den Sheik en de woning, die mij tot verblijf was aangewezen. Nog meer naar het noorden vindt men de wijk Yoeboe-kaina (kleine markt), die naar de vleeschmarkt heet, welke er in ligt. De wijk Bagindi maakt nagenoeg het midden van de stad uit; zij ligt zeer laag en moet bij de groote overstrooming van het jaar 1640 ondergestaan en aan rivierpaarden (Banga) ten verblijve hebben gestrekt, waarnaar zij heeten zou. De noordpunt der stad bevat de wijk San-kore, vroeger de voornaamste van allen; zij ligt op en langs eene hoogte en heeft eene moskee, die denzelfden naam draagt. De bevolking van Timboctoe is niet altijd even talrijk. Men mag het aantal van hen, die er hun vast verblijf houden, op omtrent 13,000 begrooten, terwijl dat van diegenen, welke er in den druksten handelstijd, van November tot Januarij, tijdelijk gevestigd zijn, tusschen 5,000 en 10,000, naar gelang van de mindere of meerdere drukte des handels, bedraagt. Die vreemdelingen zijn ten deele Mooren uit de woestijn, ten deele Arabische kooplieden uit het noorden, ten deele en vooral Wangarawa's of oostelijke Mandigo's, zijnde de voornaamste handelaars uit het binnenland. De grootte en de bevolking van Timboctoe toonen dus eenigermate aan, dat men deze stad ten onregte in Europeesche aardrijksbeschrijvingen heeft doen voorkomen als het middelpunt en de hoofdstad van een groot negerrijk. Want zelfs tijdens den hoogsten bloei des lands speelde zij niet meer dan eene ondergeschikte rol, gelijk o.a. blijkt uit het berigt van Ebn-Batoeta, uit het midden der veertiende eeuw. Maar wat Timboctoe vooral merkwaardig maakt, is dat zij sedert eeuwen de hoofdzetel is van de Mohamedaansche godsdienst en de Mohamedaansche geleerdheid, gelijk ook, dat, toen de stad Gogo ten gevolge van hare verovering door de Roema's in het laatst der zestiende eeuw in onbeduidendheid wegzonk, Timboctoe van wege meerder nabijheid aan Marokko de voornaamste handelplaats werd aan deze, gelijk Agades aan gene zijde. In één woord, Timboctoe is nooit in wezenlijkheid geweest wat de verbeelding er van heeft verdicht en was nooit de stapelplaats dier onmetelijke schatten, welke aan de schilderijen der Duizend en ééne nacht meer dan aan eene eenvoudige beschrijving doen denken. Doch dit neemt niet weg, dat Timboctoe eene in vele opzigten merkwaardige stad is. Naar de ruim gebouwde en luchtige Europeesche steden gelijkt zij even weinig als eenige andere in het binnenland van Afrika. De straten zijn allen zeer nauw; ook zijn zij er nergens geplaveid, maar bestaan grootstendeels uit hard zand en kiezel, terwijl eenige eene soort van goot in het midden hebben, hetwelk te noodzakelijker is, daar elk dak voorzien is van eene goot, die het regenwater naar de straat afvoert. Vooral het zuidelijke gedeelte van Timboctoe is digt bewoond, zoodat daar zelfs in het geheel geene opene pleinen zijn. Trouwens geheel de stad heeft er slechts drie: de groote en kleine markt, benevens een klein pleintje voor de moskee Sidi-Yahia. De huizen bevinden er zich over het algemeen in eenen zeer goeden staat. Het aantal klei-woningen bedraagt er omtrent 980 en de stroohutten zijn mede zeker eenige honderden in getal. De laatste maken behoudens geringe uitzonderingen de buitenzijde der stad aan de geheele noord- en noordoostzijde uit. De van klei gebouwde huizen zijn allen op dezelfde wijze ingerigt en hebben twee voorvertrekken achter elkander; daarna eene binnenplaats met een paar vertrekjes op zijde; dan weder een paar vertrekken even als dat aan de straat en het daarop volgende over de volle breedte van het huis, met uitzondering van eenen gang over de lengte; daarna weder eene binnenplaats met drie of vier vertrekjes op zijde en aan den achterkant. De vertrekken in het binnenste der woning | |
[pagina 108]
| |
dienen in den regel voor de vrouwen. De woningen der mingegoeden zijn op dezelfde wijze gebouwd; alleen hebben zij slechts ééne binnenplaats, en ook niet zoo als die der meervermogenden, een afdak op het platte dak. De eenige openbare gebouwen te Timboctoe zijn de drie groote moskeeën: die van Zangereber, die van San-kore en die van Sidi-Yahia. De eerste is de voornaamste; zij heet ook de groote moskee en hoewel slechts van klompen klei opgebouwd, is zij een fraai gebouw, dat alleen genoegzaam zou zijn om Timboctoe den naam eener Medina, “stad bij uitmuntendheid,” waardig te maken. Dit uitgestrekt gebouw, dat in den zuidwestelijken hoek der stad staat, zou veel meer uitkomen, indien het midden in de stad stond, en dit was ook inderdaad het geval, toen deze in vroegere tijden nog eens zoo groot was als thans en zich veel verder ten westen uitstrekte. Toen ik dit trotsche gebouw voor het eerst zag, maakte het eenen diepen indruk op mij, hoewel ik het slechts van buiten te zien kreeg en mij ten aanzien van het inwendige moest behelpen met de mededeelingen der inwoners. In haar geheel heeft de moskee eenen grooten omvang, maar een groot deel daarvan wordt ingenomen door eene opene binnenplaats, in welker midden de groote toren staat. De tempel bestaat uit negen schepen van verschillige grootte en bouwtrant, en het westelijkste gedeelte, dat uit drie schepen bestaat, behoort oogenschijnlijk tot de oude moskee, die, even als het paleis, door Mansa-Moesa, koning van Melle, gebouwd is, blijkens een opschrift boven de hoofdpoort, dat echter onleesbaar geworden is. De lengte der moskee is 85,15 Ned. el en hare breedte 63,45 Ned. el. De moskee San-kore is op kosten eener rijke Sonrhayvrouw gebouwd en die van Sidi-Yahia voor rekening van eenen aldus genoemden kadi of rechter der stad. Vroeger vond men te Timboctoe nog drie andere moskeeën, genoemd naar Sidi-Hadj-Mohamed, Belal en Sidi-el-Bami, doch deze waren waarschijnlijk veel kleiner, terwijl er ook nog eene kleine bidplaats of kapel was of nog is. Voor het overige heeft Timboctoe, als gezegd, geene merkwaardige gebouwen. Van het koninklijk paleis, Madorgoe, in hetwelk de koningen van Sonrhay in der tijd woonden, is geen spoor meer te zien; het moet gestaan hebben op de plaats, waar tegenwoordig de kleine of vleeschmarkt gevonden wordt.’ ‘Wat den handel van Timboctoe aangaat, kunnen mijne berichten slechts schraal zijn, daar ik geen zoo vrij verkeer met de ingezetenen openen kon, als noodig zou geweest zijn om een volledig verslag daaromtrent te geven. Zij, met wie ik vooral in aanraking kwam, konden mij aangaande den loop des handels weinig narichten verschaffen. Hetgeen de markt van Timboctoe vooral van die te Kano onderscheidt, is de omstandigheid, dat de eerstgenoemde stad volstrekt geene plaats van nijverheid is. Bijna alles is er handel in vreemde waren, die vooral langs den waterweg worden aangevoerd, hetgeen ook het geval is met koren en andere mondbehoeften. De eenige takken van kunstvlijt te Timboctoe bestaan in grofsmederij en een weinig lederwerk, als tabakszakken en dergelijke. Weverijen hebben er in vroegeren tijd gebloeid, doch thans is zulks het geval niet meer, en de hemden of kielen van Sansandi hebben en verdienen den roem, die vroeger in de openbare meening aan Timboctoe werd toegekend. Doch in laatstgenoemde stad is men zeer ervaren in de kunst om de gemaakte kleederen met zijde te stikken, hoewel niet tot verkoop, maar tot eigen gebruik.’ |
|