pasten meester gevonden: naarstig, ordelijk, geleerd, ondervindingrijk, dewijl hij alle, zoo van ouds gekende, als nieuw aangeduide artsenijmiddelen met zorg en kennis scheikundiglijk ontleedde. Hij hield zich gedurig op de hoogte des vooruitgangs in zijn vak, en wist zijnen lust tot de artsenijkennis en kunde in den geest en het hart zijns leerlings over te brengen.
Na ettelijke jaren in de apotheek des heeren van Eeckhoven met vrucht geleerd en gewerkt te hebben, kwam Rigouts naar Antwerpen; den 21n September 1821 werd hij, als binnenleerling in de apotheek van Ste-Elisabeths gasthuis aangenomen.
Hier vond hij weder als bestuurder en professor een man van groote geleerdheid en vol ijver voor studie en beroepelijke ondervinding, in den heer Verbert, hoofdapotheker van het gesticht.
Den 31n Mei 1823 legde hij zijn examen als apotheker met onderscheiding af voor de geneeskundige commissie der provincie Antwerpen. In 1825, na den 1n Februari de dochter des heeren Verbert gehuwd te hebben, nam hij de apotheek zijns schoonvaders over, welke apotheek nog heden door zijnen zoon voortgezet wordt.
In 1829, den 4n October, werd Rigouts benoemd tot professor der natuur-, genees- en artsenijkundige geschiedenis in de heelmeestersschool te Antwerpen. Hij onderwees het eerste jaar in het Vlaamsch, en zijne diepe kennissen der natuur, in de scheikunde, artsenij en kruidkunde kwamen hem in zijn onderwijs wel te stade, en verwierven zijnen leergang bijval en vermaardheid.
Rigouts bezat ook grondige kennissen nopens de bergstoffen en de dierkunde; met moed en aanhoudendheid had hij in Ste-Elisabethsgasthuis eene verzameling van mineralen en andere stoffen ter artsenijbereiding dienstig begonnen, geklasseerd en gedurig verrijkt. En toen te Antwerpen in 1842 de dierentuin aangelegd werd, was hij van den beginne af bestuurlid, en bezorgde vooral den tuinbouw en de beplanting.
Verders om zijne wetenschappen, en ook om zijn goed karakter en zijne goede inborst bij zijne medeburgers geacht en bemind, maakte hij deel van de provinciale geneeskundige commissie, van de Société libre des pharmaciens, nu de Société des pharmaciens d'Anvers; hij was ook een der medestichters der Société royale d'horticulture et d'agriculture d'Anvers en werkte ijverig tot hare uitbreiding; hij was gedurende dertig jaren haren geheimschrijver; in 1840 schonk hem het stadsbestuur eene medalie, en in 1856 de maatschappij eene uitzonderlijke zilververgulde medalie van groot model, voor den nooit genoeg te prijzen ijver met welken hij, gedurende dertig jaren, tot het welzijn en den vooruitgang der maatschappij gewerkt had.
De heer Rigouts maakte ook telkens deel der commissiën welke in bijzondere omstandigheden, b. v tijdens heerschende ziekten, door het stads- of staatsbestuur gevormd werden, en hij kweet zich altoos van de opgenomene taak met moed en bezorgdheid voor het heil en den gezondheidstoestand zijner medeburgers.
In het jaar 1854, werd hij, bij het afsterven van den heer Verbert, hoofdapotheker benoemd in het Ste-Elisabethsgasthuis, en in 1856 bestuurder van den botanieken hof en professor der kruidkunde. Bij die gelegenheid schafte het stadsbestuur den leergang van artsenijbereiding af; doch op aandringen der leerlingen zette de heer Rigouts bateloos zijn onderricht voort, tot groot nut en voldoening zijner kweekelingen.
Het stadsbestuur, op zijne kennissen vertrouwend, gelastte hem in 1858 de ontgravene voorwerpen op den Kattendijk, welke eenig wetenschappelijk belang zouden kunnen hebben, te onderzoeken; met bereidwilligheid ondernam hij dit werk, waarover hij een zeer merkwaardig verslag uitbracht.
De heer Rigouts schreef ook verschillende verhandelingen over artsenijbereiding en over de geneeskundige eigenschappen van sommige planten en stoffen, hunne vervalsching of vervanging in den handel. Hij schreef ook wetenschappelijke artikels in sommige dagbladen en tijdschriften, en na eenen zeventigjarigen levensloop, in studie en werkzaamheid doorgebracht, geacht en bemind van zijne stadgenooten, ontsliep hij als christen in den Heer den 15n Februari 1867.
H.