hij den laatsten oogst van dit vruchtbaar veld niet ingezameld; maar de baan was geopend, de weg aangeduid langs waar anderen op hunne beurt zouden bloemen gaan plukken om eenen loofkrans voor de verdedigers van het heiligste recht te vlechten. Een jong letterkundige, de heer S. Daems, is stout de stappen van den Italiaanschen schrijver gevolgd, en wij haasten ons den schrijver geluk te wenschen over de boeiende en hartroerende tafereelen uit het leven der pauselijke zouaven, die hij met zooveel geleerdheid en taalkennis in zijn werk: Voor twee vaders, heeft afgeschilderd. ‘Mijn doel, zegt hij, was niet alleen, de leeszucht eenig voedsel zonder gevaar te verschaffen, maar tevens en wel vooral, beoogde ik de verheerlijking, - hoe nederig zij ook moge wezen, - van die dapperen onzer tijden, wier roem de booswicht zoowel verkondigt als de brave mensch: de brave door zijnen lof, de booswicht door zijnen blaam.
Het is waar; andere en meer bevoegde pennen hebben reeds de heldendaden geboekt der martelaars van Castelfidardo. Eenen Bresciani hebben hunne wapenfeiten de stof bezorgd voor eenen onnavolgbaren zwanenzang. Zwanengang, ja; want de grijze schrijver heeft bij het einde van zijnen Olderico den afgesloofden schedel voor eeuwig ter ruste gelegd.
Verre van mij het gedacht van met zulke meesters in het strijdperk te treden; doch mijne tafereelen mogen kleurloos en ongekunsteld wezen; de waarheid toch, die er op gestempeld ligt, zal, hoop ik, hun een gunstig onthaal doen erlangen.
Daarenboven, - hetzij omdat zulks niet in het bestek der schrijvers viel, hetzij om welkdanige andere reden, - van de Belgen werd er maar al te weinig bijzondere melding gemaakt.
En nogtans de Belgen waren talrijk in de moorderij van Castelfidardo. En nogtans de Belgen toonden er zich waardig van den naam hunner voorouders.’
Men merkt het uit deze afgeschrevene bladzijde, Voor twee vaders is geene bloote inbeelding; het is een werk met geschiedkundige daadzaken aaneengeweven die er de hoofdstof aan geven, terwijl de vorm, de leiddraad alleen het werk der inbeelding is. En met welk talent heeft de schrijver zijn voorwerp niet behandeld? Men leze en oordeele of die eerste bladzijden door hem in het licht gegeven, hem niet eene plaats in de eerste rangen onzer Vlaamsche letterkundigen voorspellen. Hoe treffend zijne beschrijvingen, hoe natuurlijk de samenspraken, hoe levendig de karakters afgeschetst! Hoe is hart en geest van den lezer aan het lot der helden vastgeboeid, met moeite eenen traan wederhoudende bij hunne tegenspoeden, en dan weder bij eene verschijnende gelukstraal opgebeurd en aangemoedigd? Eindelijk hoeveel kennis van taal door den schrijver aan den dag gelegd? Hoe plooit en buigt zij in alle vormen onder zijne pen, nu tot de hoogste poëzij en welsprekendheid, dan tot de eenvoudigste samenspraken. Geluk, nogmaals geluk den jeugdigen schrijver, hij ga voort op het ingeslagene spoor dat hij met zooveel talent heeft betreden.
W.