landschen naam. Dezelfde afgevaardigde bracht eenen dronk op uit Nederlands gevierde koningin. De heer van Lennep heeft daarna op den Belgischen koning eenen toast ingesteld, welke door den Belgischen referendaris D. Delcroix met eenen dronk aan Nederland beantwoord is. Burgemeester Funck dronk op de hoofdcommissie. De staatsraad Boot heeft verder een vers voorgedragen op van Lennep, waarin diens voornaamste romans geestig herinnerd, en zijne andere werken, de Vondels-uitgave, benevens zijne grappige geschriften, zooals de Vermakelijke spraakkunst, bezongen werden. Daarop heeft de heer Hofdijk een gloeiend vers uitgesproken op de taalverwantschap en geestgemeenschap tusschen Vlamingen en Hollanders. De heer Beeloo bracht een toast uit op allen, die aan de oprichting van het Vondelsstandbeeld hebben medegewerkt; professor Heremans, uit Gent, op de Nederlandsche dames, in verband met hare Vlaamsche zusteren, die dezelfde taal spreken; van Lennep op den beeldhouwer Roijer, welke den vorigen spreker bedankte; en de heer Mohr op de verwantschap der Duitschers en Nederlanders. Het feest is besloten met eene muziekuitvoering, welke door een talrijk publiek bezocht werd.
De Vondelsfeesten zijn bijzonder goed meêgevallen en opgegaan. Allen, die ze bijwoonden, zullen er lang het geheugen van bewaren.
Dat de vertegenwoordiger van Frankrijk in het Nederlandsch heeft gesproken, heeft zulken goeden en aangenamen indruk teweeggebracht, als de Fransche woordvoering van den Belgischen zaakgelastigde den aanhoorders onaangenaam is geweest.
Ter gelegenheid der Vondelsfeesten is de heer J. van Lennep benoemd tot kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw. De heer J. Nolet de Brouwere van Steeland werd benoemd tot kommandeur der orde van de Eikenkroon en de heeren de Quack en Maurits van Lee, secretarissen der regelingscommissie, tot ridders van de laatstgenoemde orde.
Wij brengen in herinnering dat de Vlaemsche School, in 1861, op blz. 187, een fraai portret van Vondel, geteekend door den heer J.-J.-H. Cuypers, mededeelde.
Wij herinneren tevens dat wij, in 1858 (blz. 60), een aantal zeer wetenswaardige bijzonderheden over de familie van den beroemden dichter in ons tijdschrift hebben opgenomen.
De heer Scheltema heeft eenige nieuwe berichten nopens Vondel gegeven, waarin hij namelijk aantoont dat de dichter, niet zooals Jacobus Kok meldt, op 17 November 1588, maar op 17 November 1587 te Keulen geboren werd. De vader van onzen dichter verliet, bij de invoering der kerkhervorming in de Nederlanden, zijne geboorteplaats Antwerpen en vestigde zich alstoen te Keulen, waar hij in den echt trad met Sara Kranen, eene dochter van zijnen vroegeren stadgenoot Pieter Kranen. Uit dit huwelijk zijn eerst te Keulen geboren drie kinderen, als Clemensken in 1580, Joost (de dichter) in 1587 en Sara in 1594, en daarna te Amsterdam, nadat het echtpaar (in 1595 of 1596) zich derwaarts verplaatst had, nog twee kinderen, namelijk Willem in 1599 en Catharina in 1602. De heer Scheltema veronderstelt dat de oude Vondel, even als later zijn zoon, handel dreef in kousen. Volgens onze berichten (zie de Vlaemsche School, 1858, blz. 60), oefende de oude Vondel te Antwerpen het hoedenstoffeerdersambacht uit. Volgens gissing van den heer Scheltema, was Vondel, de later zoo beroemde dichter, 8 of 9 jaren oud, toen hij zich met zijnen vader (die op 12 Februari 1608 overleed) te Amsterdam kwam vestigen, in het huis de Trouw, oude-Zijdskerkstraat (thans Warmoesstraat). Vondels moeder verhuisde, na den dood van haren echtgenoot, naar de Heerengracht, van waar zij, den 9n April, even als haar man, in de Oude-kerk begraven werd. Na het overlijden van zijnen vader bleef de jonge Vondel in hetzelfde huis in de Kerk- of Warmoesstraat wonen, waar hij eenen kousenwinkel had, die, zoo men wil, voornamelijk door zijne vrouw werd waargenomen, terwijl hij zelf meer met de beoefening der dichtkunst zich bezig hield. Hij was gehuwd met Maria of Marijken de Wolff, eene zuster van Hans de Wolff, even als hij van Keulen geboortig, die, na het verlies van zijne eerste vrouw, hertrouwde met Vondels oudste zuster Clemensken. Uit archieven is den heer
Scheltema gebleken, dat onze dichter voortdurend op dezelfde plaats te Amsterdam zijn verblijf heeft gehouden, in 1610 bij de voltrekking van zijn huwelijk (welk plaats had op 23 November, hij was dus 23 jaren oud), in 1618 en 1633, bij de begrafenis van twee zijner kinderen, en in 1635 bij het overlijden van zijne vrouw. Vondel is te Amsterdam overleden den 5n Februari 1679 en drie dagen daarna begraven in de Nieuwe Kerk, in 't familiegraf van zijnen vriend Pieter Blesen. Dit graf ligt ten westen van den kerkpilaar, waaraan, in 1772, het gedenkteeken van den dichter werd vastgehecht, en is geteekend lett. C. n. 231. Zijn stoffelijk overschot rust daar tusschen dat van zijne dochter Anna en dat van zijnen kleinzoon Willem, wiens vader, ook Joost van den Vondel geheeten, op reeds gevorderden leeftijd naar Oost-Indië vertrok, om daar zijn geluk te beproeven.