De Vlaamsche School. Jaargang 13
(1867)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijSchetsen van Nederlandsche Toonkunstenaars, meest allen tot hiertoe weinig of niet gekend.NICASIUS (M.). In vroegere tijden had men speeltuigen die nu gansch verdwenen zijn, en waarop sommigen veel behendigheid verkregen hadden. Onder de toonkunstenaars, bedreven in het vak, mogen wij Nicasius niet voorbij gaan, des te min, dat er tot hiertoe weinige van zijn slach in Nederland bekend zijn. Nicasius leefde te Utrecht, het jaar 1561, hetgeen blijkt uit het plechtboek van dit jaar. Ghijsbert Aertsz vader, was in 't jaar 1551 stadstromper en tamburijn te Utrecht. Na het overlijden van dezen stadsmuzikant werd er gezorgd voor de toekomst van zijnen zoon Jan Ghijsbertsz, en er werd een contract gesloten tusschen de weduwe van Ghijsbert, Margareta Henriecxz en den muzikant Nicasius, om den zoon Jan verschillige speeltuigen aan te leeren, want in oude tijden leerden de jonge lieden gelijktijdig vele instrumenten van verscheiden aard bespelen. Het laat zich denken dat Nicasius zeer ervaren was zoowel in 't spelen als in het geven van onderricht op verschillende speeltuigen.Ga naar voetnoot1 Ziehier een uittreksel uit de voormelde overeenkomst, medegedeeld door wijlen F. Kist: ‘Margaretha Henriexz. dochter, nagelaten weduwe van saleger Ghysbert Aartsz., tambourijn, met handen horen gecoren voocht in deser zake, ende bekende voor haer ende haeren erven, hoe dat zij horen onmundigen zoon, genaemt Jan Gijsbertsz., aenbestaeyt heeft meester Nicasius, herpsleger wonende alhier te Utrecht, den tijt van tien jaren lang gedurende, omme bij hem te leeren spelen op violen, herpen, handtpipen, deutsche pipen, cromhoornen, schalmeynen ende syncken, ende voorts op alle instrumenten, daer hy, meester Nicasius op spelen can, mitsgaders om te leeren lese ende scriven, onder conditien dat Meester Nicasius, hem, Jan, oock onderhouden sall, die voorsz. thien jaeren gedurende, in eten, drinken, cleden, ende hem geven vuer ende licht, onder ende over, van als, nyet wtgesondert, van welcke thien jaeren, 't eerste jaer innegegaan is jaersdach lestleden anno LXI, geduerende voorts thien jaeren bynnen welcken thien jaeren sy, Margaretha stelde haar zoon onder protectie ende gebot van meester Nicasius, omme hem te regeren, ende instruëren als zyn zelfs zoen, willende, dat alle profyten, die haer comparanten zoen, bynnen die thien jaren verdienen zoude moegen, tware doer syn conste, arbeyt ofte schenckagie, ofte andere gyften, comen ende wezen sellen tot Mr. Nicasius profyt, zonder daer yet van te moegen genyeten dan 'tgene hem Mr. Nicasius zelven geeft: belovende mede sy comparante dat zy Jan, horen zoen, den voern. Mr. Nicasius nyet onttrecken en zal, maer hem die thien jaer ten vollen by hem laten blyven. Ende waer 't sake, dat Margaretha, haren zoen voorz. bynnen de thien jaer voorsz. aen hem ontrocke, ofte dat Jan zynen meester ontliepe, ofte zynen tyt nyet wt en diende, beloefde zy, comparanten, voergen. Nicasius te betaelen van elken jaar, dat Jan hem nyet voldaen en hadde, sjaars thien gulden twyntich stuvers voor den gulden. Oock mede bekende die comparante bevoorwaart te zyn, dat Jan haren zoon gehouden wezen sall, Nicasio te dienen, ende te reyzen spelen op alle bruyloften, yerste missen, kermissen, ommegangen, ende voorts overal daer Mr. Nicasius versocht wordt, ende hy, meester Nicasius denselven Jan syenden zal. Ende waer 't zake, dat Jan geleerd zynde, Mr. Nicasius bynnen dese thien jaren oflivich wordt sal alsdan Jan gehouden wesen, die thien jaren voert vuyt te dienen zyn nagelaten weduwe, in alle manieren als hy syn meester gedaen soude hebben, soe verder syns meesters weduwe dat begeert.’ Men ziet uit al de bewijsstukken dat Nederland in de XVIe eeuw voorname toonkunstenaars had.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 156]
| |
NOZERMANN (Jacobus), organist-violist, geboren te Hamburg in 1697; hij was reeds rond 1725 als violist aldaar werkzaam. Later vestigde hij zich te Amsterdam, was daar organist aan de Remonstrantenkerk, en waagde zich ook aan de compositie. Hij overleed te Amsterdam, op 10 October 1745, oud 48 jaar. Men heeft te Amsterdam van hem uitgegeven: Zes sonaten voor viool alleen: La Bella Tedesca, over 24 Pastorellen, Muzetten und Paysanen für klawier. Denkelijk voor clavecimbel. Nozermann schijnt in zijne kunst niet uitgemunt te hebben. OBRECHT (Jacobus), befaamd Nederlandsch toonkunstenaar, moet rond 1440 te Utrecht geboren zijn, waar hij, in 1465, zangmeester aan de Dom was. Na de dood van J. Barbireau, kapelmeester der hoofdkerk te Antwerpen, besloten de dienende meesters voor deze plaats eenen wedstrijd uit te schrijven, en J. Obrecht behaalde den palm op 12 mededingers. Dit was in 1492. Obrecht was te gelijken tijde kapelmeester van de O.-L.-V.-broederschap. Wij hebben vruchtelooze opzoekingen in de kerkarchieven te Antwerpen gedaan, om het jaar van 's mans overlijden te kunnen bestatigen. Het verwondert ons dat geen grafschrift het aandenken van den hooggeprezen contrapuntist vereeuwigt. De heer Leo de Burbure die, even als wij, ook de archieven der hoofdkerk heeft doorzocht, schreef ons dat Obrecht te Antwerpen overleed tusschen 1505 en 1507. Uit latere berichten is gebleken dat die opgaaf onjuist is, daar het bewezen is dat Obrecht rond 1504 zich naar Italië begaf en te Ferrare woonde. In 1864 werd te Ferrare het volgende werk uitgegeven: Notizie relative a Ferrare per la maggior parte inedite, ricavate da documenti ed illustrate da Luigi Napoleone Citadella, Bibliotecario, enz. Citadella heeft in de gemeentearchieven van Ferrare gevonden dat Obrecht in 1505 aan de pest overleed. Gaspard Sardi, dichter en geschiedschrijver te Ferrare, schreef de volgende grafschriften op den vermaarden meester:
Epijt Hobrecht musici.
Musicus hoc Hobrecht doctus nullique secundus.
Arte vel ingenio sarchophago tegitur.
De eodem.
Musicus hic Hobrecht doctissimus, arte secundus
Nulli alio, legitur, voce vel ingenio.
OUDAAN (J.), een Keulenaar, bekend door zijne vertaling van het werk van Agrippa van Nettenheijm, gedrukt te Rotterdam bij Joannes Naranus, 1661, kl. 8o, XX, 653 bladz. Het zeventiende hoofstuk handelt over de muziek. De titel is: Van de onzekerheid en ijdelheid in de wetenschappen. Uit het Latijn in Hollandsch overgezet, van nieuws overzien, ende vermeerdert met het leven van Agrippa enz. Edw. Gregoir. Hoe hooger gij stijgt, hoe uitgebreider uw gezichteinder; even zoo: hoe meer gij weet, hoe meer gij zien zult dat er nog veel te leeren is. |
|