Tentoonstelling van Schoone Kunsten te Antwerpen, 1867.
Vervolg, zie bladzijden 131, 142 enz.
A. Biester, van Kleef, heeft een rotsachtig bosch waarvan de boomen op het voorplan zeer zorgvuldig zijn uitgevoerd; de dieren zijn wat blikachtig, doch het geheel vormt een zeer aangenaam tafereeltje dat veel winnen zal in eene zaal of in eene kunstverzameling.
J.-W. Bilders, van Amsterdam, heeft drie schilderijen waarvan het Moeras de beste is; het gezicht van het klooster Ste-Clara omstreeks Wiesbaden bevat ook goede hoedanigheden; maar is te raadselachtig, niet klaar, niet duidelijk genoeg van uitvoering; het derde stelt een landschap in Gelderland voor.
T. Blätterbauer, van Liegnitz, heeft een gezicht uit Beieren na het onweder. Het achterplan is zeer schoon; het voorplan laat integendeel veel te wenschen, vooral als kleur.
J. Bles, van 's-Hage, is op de tentoonstelling met twee kleine tafereeltjes die zeer zorgvuldig zijn bewerkt. Zij zijn getiteld: Armoede en Rijkdom; beide stellen eene straat voor met arme en rijke lieden. Het eerste is het schoonste; het tweede is te hard van kleur; alles is er te scherp afgeteekend. Met een weinig meer ineensmelting der kleuren zou de schilder meer eenheid verkrijgen, eene hoedanigheid die vooral zichtbaar is in de tafereelen van den heer C. Springer, van Amsterdam. Wij hopen dat de heer Bles onze bemerking zal gelieven in overweging te nemen.
B.-J. Blommers, van 's-Hage. Vaderlijke bezorgdheid. Eene moeder geeft een kindje, dat zij op den schoot houdt, eenen lepel medicijn in. De vader ziet deze verrichting zeer bezorgd aan. Als opvatting en samenstelling is deze schilderij niet zonder verdienste; de uitvoering laat te wenschen: de schildering is wat vuil van toon.
L. Bode, van Francfort a/M., heeft tentoongesteld een kluizenaar van het Alpisch gebergte, de klok luidende om de veehoeders tot het gebed te roepen. Dit stuk is als samenstelling gebrekkig, doch als schildering niet onbeduidend.
A. Böhm, van IJperen. Twee schoone landschappen waarvan er een is aangekocht voor de trekking der maatschappij.
E. Bosch, van Dusseldorf. Een kersmisochtend. Dit stuk behelst zeer goede en schoone hoedanigheden, doch is wat grijs en eentoonig van kleur. Ofschoon het winter is, wenscht men toch in de natuur wat meer verscheidenheid van toon en tint te vinden.
F. Boser, van Dusseldorf, heeft twee tafereeltjes: Het eene getiteld: de zondagsche opschik. Men ziet een meisje bezig zich het haar te ontwarren en op te doen; het andere is getiteld: voor de armbus. Beide zijn nog al schoon van kleur, doch wij verkiezen het tweede boven het eerste. Het tweede is dan ook aangekocht voor de trekking der maatschappij. Het stelt een meisje voor, welk bezig is een geldstuk uit den zak te halen om in de nevens haar staande geldbus te steken. De uitvoering is zeer zwierig, de houding van het meisje veel vrijer van gemaaktheid dan die van het meisje die zich het haar opvlecht.
F.-J. Boulanger, van Gent, heeft drie tafereelen: het eerste is een gezicht op het stadhuis te Gent. Het achterplan is goed, doch wij zouden het stadhuis meer afgewerkt willen zien; het hangt als schildering niet genoeg samen; de lijnen en de versieringen van dien ojivalen bouw dienden scherper afgeteekend te zijn. Ook de figuurtjes zouden wij meer willen verzorgd zien, vooral die op het eerste en tweede plan.
De Gentsche vischmarkt, van denzelfde, schijnt zeer goed teruggegeven, doch is wat grijs van toon; over het geheel evenwel mag die schildering een gewetensvol werk worden genoemd. Boulanger's derde schilderij bevalt ons het meest. Zij verbeeldt de inhuldiging van Jacob van Artevelde's standbeeld op de Vrijdagmarkt, te Gent. Dit werk is met een bewonderenswaardig geduld uitgevoerd en vormt een allerliefste tafereeltje dat deze plechtigheid in een kleinen omtrek zeer goed, klaar en duidelijk teruggeeft. Het ware te wenschen dat het gemeentebestuur der stad Gent op den goeden inval kwam deze schilderij aan te koopen, om haar als herinnering te bewaren en het nageslacht in staat te stellen zich een trouw denkbeeld te geven van de wijze waarop de plechtigheid der inhuldiging van het standbeeld des grooten volksvriends heeft plaats gehad. Men zal ons wellicht aanmerken dat de lichtteekening daarin ruimschoots voorziet; maar wij moeten hier dan herhalen wat wij elders naar aanleiding van dezelfde zaak schreven, te weten dat het alles behalve bewezen is dat lichtteekeningen stand houden. Daarbij bezitten schilderijen eene kunstwaarde die lichtteekeningen nooit tot denzelfden graad kunnen bezitten. Wij hopen dus dat het gemeentebestuur van Gent deze gelegenheid niet zal laten voorbij gaan om een tafereel aan te koopen welk zich zoo zeer aanbeveelt onder het