De Vlaamsche School. Jaargang 13
(1867)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijSchetsen van Nederlandsche Toonkunstenaars, meest allen tot hiertoe weinig of niet gekend.HOOS (J.), beminnaar der toonkunst, te Rotterdam, dirigeerde in het begin dezer eeuw een zanggezelschap uit den burgerstand gesproten. Onder zijne leiding werd, omtrent het jaar 1812, voor de eerste maal het oratorio de Schepping van Haijdn uitgevoerd. JAN (Antonius-David), Nederlandsch toonkunstenaar, uit de XVIe eeuw, heeft zeer weinig geschreven. Men heeft van hem: Psalm Gezang, waerinn de CL Psalmen Davids mitsgaders verscheiden Lofzangen met IV, V, VI, VII en VIII stemmen te hooren zijn. Amsterdam, 1600, in-4o. JUIST (F.), een jong Duitsch toonkunstenaar, die in 1772 te 's-Gravenhage werkzaam was. Hij was leerling van Schwindln, en heeft goede klavierstukken gezet. Burney spreekt met lof over den hoornist Spandau, die dit jaar ook te 's-Hage verbleef. Buiten hem, waren in de koninklijke stad toen nog de volgende muzikanten, waarschijnlijk alle van Duitsche afkomst, gevestigd: Dambach, Gundlach, Halfsmidt, Keller (Sen en Jan), Müller, Röhling en Weis. KINKER (Jos.), muziekminnaar te Amsterdam, in 1810, en een hoog vereerder der muziek van Haijdn. Hij heeft de woorden vervaardigd eener cantate, muziek van den orkestmeester Fodor, uitgevoerd op 25 Feb. 1810 in Felix Meritis, ter nagedachtenis van den beroemden Duitschen toondichter. Kinker sprak bij deze gelegenheid eene toepasselijke redevoering uit. | |
[pagina 130]
| |
Zijn vijftigjarig bestaan werd ook in Felix Meritis gevierd, onder de directie van Fodor, op 6 en 9 Nov. 1827. 47 zangers,Ga naar voetnoot1 met een goed bezet orkest, onder de leiding van Bertelman, namen deel aan dit plechtig feest.Ga naar voetnoot2 KNOCK (Arnoldi), een geboren Rotterdammer en dilettant uit de voorgaande eeuw, die een bijzonder talent moet gehad hebben op het clavecimbel en 't orgel, en die denkelijk rond 1772 in Rotterdam woonde. Lustig zegt over hem in zijne vertaling van Burneij's reizen: ‘Ja, hadde hij den Hoog Edelen Gestrengen Heer en Meester N. Arnoldi Knock, thans grietman van Corteraadeel, aldaar in deszelfs geboorteplaats, aangetroffen, en op 't clavier, of op 't orgel hooren fantaiseeren, dan ware hij, op het tipje van zijn vertrek, door eenen dillettante van de eerste klasse, tot de musiek als geboren, nog des te meer verheerlijkt geworden.’ KNOOP (Magdalena). De dichters van vroegere tijden bezongen in hunne werken de toonkunstenaars; zonder hen zouden velen ons misschien onbekend gebleven zijn. Tot hiertoe hebben wij geene zangeressen of liefhebsters die in de zangkunst uitmuntten, in de XVIIe eeuw aangetroffen. In A. Moonens' Poëzij, gedrukt te Amsterdam en Utrecht, bij F. Halma en W. van de Water (1700), treffen wij de namen van verscheidene toonkunstenaressen aan. Wij laten hier eenige verzen volgen, geschreven op het talent van M. Knoop: | |
Op de zangkunst van Jongkvrouw Magdalena Knoop.Wat is 't, o schoone Magdaleen,
Ai zegt mij, dat gij met uw gorgel,
Gelijk een vleiende sireen,
De cijter door zingt en het orgel,
Wanneer ge, op allen toon geleert
Uw fijn aen grof geluit schakeert?
Mij dunkt, ik hoore in uwe keel
Een Abstêbosch, vol nachtegaelen,
Die met haar stemmen, even eêl,
Gemengelt door elkandre dwaelen,
Terwijl uw broeders strijkstok springt,Ga naar voetnoot3
Op maet en noten die gij zingt.
't Gebergte luistert naer uw' zang
Met al wat huiden draegt en veêren;
De nachtegael in dat gedrang
Poogt al zijn wiltzang te verleeren,
Die telkens meer en meer verflaeut,
Wanneer hij u om strijt nabaeut.
Zoo zanglust ooit en goelijkheit,
Twee gaven, u zoo milt geschonken,
Barbaeren en hun onbescheit
Besnoeien konden en ontvonken;
Gij kunt, o braeve Magdaleen,
Achillessen en Alexanders
En Herkulenen buigen, kneên
Zoo week als was, of niemant anders.
(1665).
In een tweede en lang gedicht op dezelfde Magdalena Knoop, besluit Moonens als volgt: Mijn zwangre geest, belust op dichten,
Zal u met dichtkunst voor gaen lichten,
En, zoo ik 't waerdigh ben, dat gij
Mijn' heilgen ijver wilt vereeren,
Om uw muzijkkunst te schakeeren
Aen woorden mijner poëzij,
Met maegdepalmen en laurieren
Uw blonde maegdevlechten sieren.
KOEK (Maria), leefde te Amsterdam in de XVIIe eeuw. J. Vos schreef over haar zang:
Aan Juffrouw Maria Koek, huisvrouw van Joan van Papenbroek.
Uw keel, Maria! doet de nachtegaal verdoven,
Zijn zang is voor een poos:
Maar d'uwe voor altoos.
Al wat bestandigh blijft verdient een eenigh lover.
Gij kunt als Orfeus, door uw stem de dieren lokken.
Zoodaanig was 't geschal enz.
KRAP of CRABBE (Meester J.), was de eerste organist van het groot orgel te Arnhem, door Eeckmans in 1639 begonnen, en door G. van Hagebeer in 1645 voltrokken. (Het had 3 klavieren en 56 registers.) Krap werd onder de beste organisten van zijnen tijd gerekend; in 1645 was hij organist te Alkmaar. Deze man was algemeen geacht om zijne rechtschapenheid en zijne bescheidenheid. Koning, in het werk over het slot te Muide, spreekt ook van dezen musicus. KUYPER (Jacobus), in 1761 te Amsterdam geboren, schilder en die ook aan de toonkunst veel dienst bewees. Hij overleed te Amsterdam den 1n Juli 1808. Hij bezat vele kennissen in de geschied- en oudheidkunde, en was in 1808 lid en voorzitter der 4e klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut. C. Loots, uitmuntend dichter, heeft aan Kuyper een gedicht gewijd, uitgegeven in 1816, te Amsterdam, bij J. van der Hey. Het is getiteld: | |
Rouwzang ter gedachtenisviering van Jaques Kuyper. (1808.)Hij zegt daarin: Straks smolten voor den gloed, die vonkelde uit uw zangen,
Wannneer ge een' hemeltoon opvaren deedt uit niet,
En galmen, hoog en laag, zich menglen en vervangen,
En Mozart luistren naar de stemming van uw lied.
Ja, schrei, ô toonkunst! schrei! speel niets dan droeve zangen!
Herhaal steeds Kuijpers naam op diepgezonken toon!
Baron Collot-d'Escury zegt in Holland's roem:
‘Met hem (Bart. Rulofs) gedenkt men gaarne aan Schröder Steinmetz, die te Groeningen nog lang in welverdiend aandenken zal blijven, en altijd zal het door liefhebbers der kunst, naar het oordeel van deskundigen, met leed moeten vermeld worden, dat Jaques Kuyper, wiens nagedachtenis op eene plegtige wijze, ook door eene redevoering te zijner eere, gevierd werd, zijne talenten niet gestadiger aan de toonkunstige zamenstelling gewijd heeft, waarin hij bijzonder uitblonk, gelijk uit oorspronkelijke stukken, welke van hem voorhanden zijn, aanleiding genomen is op te merken.’ | |
[pagina 131]
| |
LENAERTS-VAN DER GOES (Pieter), toonkunstenaar in Nederland, in de XVIe eeuw, heeft het werk geschreven: Druiventros der Amoureusheijt, in hem begrijpende veelderhande amoureuse liedekens, met muziek, te voren in druk noijt uitgegaan, gecomponeert door enz. Ao 1602, zonder platen of naam van drukker. LIBERTI (Hendrik), meer bekend onder den naam van van Groningen, was organist der Antwerpsche kerk. Wij hebben over dezen bekwamen organist reeds in onze vroegere werken gehandeld. Liberti werd in de tweede helft der XVIe eeuw te Groningen geboren en maakte zich beroemd als componist en executant. De beroemde schilder van Dyck heeft hem zeer goed geschilderd en met eene dubbele eereketen over de schouders afgebeeld. Dit portret, denkelijk in Antwerpen geschilderd, bevindt zich in de koninklijke beeldengalerij te Potsdam. Liberti is naar dit portret meermalen in koper gegraveerd. Men heeft van dezen bekwamen organist: Paduanes et Galiardes, gedrukt te Antwerpen, in 1632, onder den titel: Liberti Groningani Cantiones Sacrae et Suavissimae cum vocibus quatuor et quinque compositae. Antverpiae, apud P. Phalesium 1621. In-4o. LUSTIG (Jacobus). Deze bekwame kunstenaar werd geboren te Hamburg in 1705. Hij overleed te Groningen in 1796, en maakte zich onder ander zeer verdienstelijk door het werk: Muzijkaale Spraakkonst enz., gedrukt te Amsterdam, in 1754, bij A. Olofsen. Het bevat veel goeds in de volgende hoofdstukken: Van 't hedendaags gebruijkelijk nooten-gestel. Van de muzijk-toonen in 't gemeen. Van de muzijk-sleutelen. Van de uitbeelding en benoeming der muzijkaale tweeklanken of intervallen. Van de klankgeslachten. Van de transpositie. Van de benoeming der enkele toonen, nooten en claviertoetsen. Van de grondtoonen. Van de scalen. Van de muzijkaale teekenkunde. Van eenige cieraaden, manieren of agrementen van de zangmaaten. Van den aard der gebruikelijke muzijkstukken, van de muzijkale zinscheidingen en perioden. Van de melodij in 't gemeen. Zijne Inleiding tot de muziekkunde, waarvan de tweede druk bij H. Vechnerus, boekdrukker, voor rekening van den schrijver is gedrukt, is alsmede een zeer nuttig werk. Het is opgedragen aan de HH. burgemeester en den raad der stad Groningen. Wij geven hier de titels der hoofdstukken van dit uitmuntend werk: Van de muziek in 't gemeen. Van de natuurlijke Muziek. Van zang- en speelmuzijk. Van de muziekaale instrumenten. Van stichtelijke tot de staatkunde betrekkelijke en vervrolijkende muziek. Van de muziekaale geschiedkunde. Van de toonkunde. Van de muziekale twee- en drieklanken. Van de nuttigheid der muziekkunde. Het 4e kapittel geeft eene zeer uitgebreide verhandeling over alle speeltuigen en de schets van muzikale geschiedkunde bevelen wij alle kunstminnende beoefenaars der muziek ten sterkste aan. Dit boekdeel in-8o bestaat uit 301 bladzijden. MES (Gherardus), discipel van Jacobus Clemens non Papa, Nederlandsch componist, heeft geschreven: Sauter-Liedekens V-VIII. Zijnde 4 musiekboucken No VIII-XI met 4 partien, inhoudende: 41, 43 en 28 Psalmen Davids, gecomponeerd bij Gherardus Mes, discipel etc. Ghedruct te Antwerpen bij Tileman Susato, 1561. MOSTAERT (David), is bekend door zijn werk: Korte onderwijsinge van de musijk konste en samenspreekinge over het misbruijck der wijsen en des singens. In rijm, opgedragen aan de Regeering van Amsterdam. Amsterdam, Cornelisz Claesz, 1598, in-12o. Edw. Gregoir. |
|