Een teeken des tijds.
kleedij der belgische jagers.
Er is eene oude spreuk die zegt dat om den vrede te bewaren de volken gewapend moeten zijn. De bewering klinkt zonderling en evenwel schijnt zij overal in Europa als een stelregel te gelden. Het feit strekt voorzeker onze verlichte (?) negentiende eeuw niet tot eer, en er zal een tijd komen (wij moeten het ten minste hopen) waarop men zich verwonderen zal dat natiën die het in de kunst, de wetenschap en de nijverheid zoo verre gebracht hadden als de hedendaagsche volkeren, de uitzinnigheid konden begaan een groot, zeer groot gedeelte hunner inkomsten te besteden aan het onderhouden van talrijke legers, het bouwen en bewapenen van versterkingen en het uitrusten van vloten, altemaal uit vrees dat anders hunne naburen hen mochten verrassen en overrompelen.
Tonnen schats, honderde millioenen zouden alle jaren kunnen gebruikt worden voor de verbetering van het lot der werkende standen, de ontwikkeling van den landbouw, de aanmoediging der kunst, de uitbreiding van het onderwijs en de nuttige kennissen in 't algemeen, de oprichting van menschlievende gestichten, indien Europa er toe besluiten kon het geweer neêr te leggen en een tijdperk van oprecht gemeenden vrede in te huldigen.
Voorloopig echter is aan den gezichteinder der toekomst nog geene schaduw van dergelijk eenen tijd waar te nemen, of men zou die moeten zien in het stichten van den dusgenaamden vredebond, eene burgermaatschappij welke aankondigt dat zij binnen kort een congres zal houden te Geneve en waarvan iedereen, mits eene bijdrage van 25 centiemen, lid worden kan.
Intusschen evenwel blijven de verschillende Europesche mogendheden van kop tot teen gewapend en is er niets waarvoor tegenwoordig meer ijzer en staal wordt gebruikt dan voor kanonnen, sabels en geweren. De groote landen geven het verderfelijk voorbeeld en de kleinere rijken volgen hen na,