De Vlaamsche School. Jaargang 13
(1867)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
Vertakkingen van het Seraphijnsche Order, met betrekking tot de Franciskaansche Martelaars van Gorcum, door F.C.IMen moet de Franciskaansche martelaren van Gorcum Observantijnen of Minderbroeders van de Observantie noemen, (regularis Observantiae, seu simpliciter: de Observantia) en bijgevolg verwerpen wij als dwalend, het gevoelen van schrijvers, die dezelve onder de Conventualen zouden willen rangschikken; of wel, die, gelijk M. VillefrancheGa naar voetnoot1, dezelve onder den naam van Kapucijnen aanduiden; of ook nog wel, dezelve Recollecten noemen, gelijk Mgr. de Ram en anderen.Ga naar voetnoot2 Dat men ons dan, om deze drievoudige uitsluiting beter te begrijpen, eenige algemeene en voorloopige aanmerkingen toelate, zoo
minderbroeder-kapucijn.
minderbroeder-conventuaal.
minderbroeder-recollect.
noodzakelijk wanneer men zijn oog slaat, op de menigvuldige verbrokkelingen, van dit uitgestrekt Order, met recht het Seraphijnsche genoemd, en welke gewoonlijk maar slecht bepaald zijn. Van af den dood van den H. Franciscus van Assisiën in het jaar 1226 tot 1368, bestond er maar één naam, om al de leerlingen, die den eersten regel van dezen doorluchtigen Patriarch volgden, aan te duiden, en dit was de naam van Minderbroeders. Tot dan toe, erkenden allen, zonder uitzondering, eenen en denzelfden Generaal, die hen zonder onderscheid bestuurde. Wel is waar, gedurende dit tijdverloop waren er reeds vele pogingen gedaan, om dezen grooten boom in verschillende takken te splitsen, echter was niet eene gelukt, en het was maar later dat de groote Franciskaansche familie er in gelukte, zich in te richten in vele verschillende takken, alhoewel altijd nog een vereenigingspunt vindende in den ouden stam, den eersten Regel. Van deze takken, zijn er tegenwoordig nog drie, die voor de voornaamste gehouden worden, en elk eenen onafhankelijken en door de leden gekozenen Minister Generaal hebben. Men duidt hen aan onder den naam van tak der Minderbroeders Conventualen, der Minderbroeders Observantijnen en Minderbroeders Kapucijnen. De naam van Franciskanen is aan hun allen gemeen, omdat allen opklimmen tot den H. Franciscus van Assisiën, hunnen algemeenen Vader en zijnen regel van het eerste Order belijden. Voegen wij hier nog bij, dat onder deze drie vertakkingen, de voorrang in oudheid aan de Minderbroeders Conventualen, de voorrang in strengheid van uitlegging en toepassing des regels, aan den tak der Minderbroeders Kapucijnen toekomt: de Observantijnen zijn het menigvuldigste, om rede van hunne ondervertakkingen, verbonden door, en afhangende van een en hetzelfde generaal gezag. Laat ons van ieder een woordje zeggen, ten einde onze gevolgtrekkingen op te helderen. | |
IIOm kort te zijn, kunnen wij over den tak der Minderbroeders Conventualen, vlug henen glijden; men noemt deze ook nog Gaudentes, om zekere voorrechten, welke deze kloosterlingen op eene zeer wettige wijze genieten (quibus gaudent) en welke eenige verzachtingen in de strengheid van de eerste toepassing en uitlegging van den regel ten gevolge hebben. Laten wij ons liever dadelijk bezig houden, met den tak van de Minder- | |
[pagina 86]
| |
broeders der Observantie (Fratres minores de Observantia, seu regularis Observantiae), want daar bevindt zich voor de onpartijdige geschiedenis der gelukzalige Martelaars van Gorcum, het duisterste en belangrijkste punt, ter opheldering. De Observantijnen, of, om beter te zeggen, het reform der Observantie, had zijnen oorsprong te danken in het jaar 1563, aan eenen eenvoudigen Leekebroeder, Paulucius de Foligne genoemd. Tot in 1517 had dit Reform geen ander bestuur dan dat van Generale Vicarissen, welke toch nog altijd afhankelijk bleven van den Minister-Generaal der Conventualen, die voortging met onder den titel van Generaal geheel het eerste order te besturen. Deze Generaal kon ook niet gekozen worden dan uit de Conventualen, welke derhalve tot dan toe, niet alleen het voornaamste, maar het eigenlijke lichaam van het Franciskanenorder vormden. Geenszins echter kon hij uit de Reform der Observantie of Observantijnen gekozen worden, welke hem echter onderworpen bleven. Het was maar in het jaar 1517 en door de bulle van Leo X: Ite et vos in vineam dat de Observantie gemachtigd werd, uit haren eigen schoot, haren bijzonderen en onafhankelijken Generaal te kiezen. De gekozene genoot dadelijk den titel van Minister Generaal. Laat ons aanmerken dat de bulle van Leo X, die alzoo voor goed, den nieuwen tak der Observanzijnen van de Conventualen afscheidde, niettemin de bulle van vereeniging (unionis) genoemd werd: dit is, omdat, behalve haar voornaamste uitwerksel, zoo even aangegeven, zij ook ter zelver tijd meer andere onderverdeelingen aan den tak der Observantie verbond; deze onderverdeelingen hadden reeds in de voorgaande eeuw getracht zich tot stand te brengen, zoowel bij de Observantijnen zelven als bij de Conventualen; dusdanigen waren de Gereformeerden en de Recollecten. Sommige schrijvers, gelijk ook M. de kanonik LabisGa naar voetnoot1, hebben deze onderdeelen der Observantie, voor eenvoudige Provincies, of huizen bijzonder bestemd voor het beschouwende leven en de afzondering, aangezien. Dit is eene tastbare dwaling: zij vormen wel wezentlijk even zooveel verschillige vergaderingen, allen wel hetzelfde einde en denzelfden regel van het eerste order hebbende, maar ook allen verschillige constitutiën, statuten, reglementen en gebruiken hebbende, aan hun ieder eigenGa naar voetnoot2. Laat ons nu de bestaande ondervertakkingen van de Observantie volgen. De Observantie besluit in zich de onderverdeeling welke den naam draagt van hervormde Minderbroeders (Fratres minores Reformati), ook wel ongeschoeide Minderbroeders (discalceati) genoemd. Een oud gedenkstuk van het order, de Seraphische boom,Ga naar voetnoot3 geeft aan, dat het een eenvoudige leekebroeder, Petrus de Melgar was, die in 1492 het reform der ongeschoeide Minderbroeders begon. Het kreeg zijne bekrachtiging eerst in het jaar 1522, door Franciscus de Angelis, vierden generalen Minister der Observantie en het was ook hij die hun de nog in voege zijnde bijzondere constitutiën voorschreef. Eene andere ondervertakking der Minderbroeders Observantijnen, zijn de Recollecten. Hunne bakermat was in Spanje. Zij klimt op tot omtrent het jaar 1502. In eene generale vergadering in Castillië, voorgezeten door den Z.E. P Martialis Boulier, Vicarius Generaal der Observantie, werd er bepaald, dat in alle de provinciën van Spanje, er eenige van de geringste conventen zouden uitgekozen worden, waarin de broeders die strenger verlangden te leven, zich zouden vergaderen, ten einde zich in grootere boetplegingen te oefenen. Deze kloosters werden huizen van geestverzameling, ingetogenheid (Domus recollectae), en die ze bewoonden geestverzamelaars, ingetogenen (Recollecti) genoemd. Van Spanje kwam het godvruchtige reform der Recollecten naar de Nederlanden over; en nauwelijks was er eene eeuw verloopen, of het zag zich in staat, al de kloosters der Observantie, die het een achter het ander verlangden deze heilige hervorming te omhelzen, tot zijne zijde over te halen. Men was dan tot het jaar 1639 gekomen.Ga naar voetnoot1 Tot de Observantie behoort daarenboven ook nog het reform der Alcanterijnen, zoo genoemd naar den H. Petrus de Alcantara, haren eersten voorstander. De Paus Paulus IV onttrok het aan het gezag van de Minderbroeders Conventualen, door eene bulle van de maand Februari 1562,Ga naar voetnoot2 en onderwierp hetzelve aan den Minister Generaal der Observantie, onder de uitdrukkelijke bepaling echter, dat zij altijd de bijzondere verorderingen, door hunnen heiligen stichter gemaakt, zouden te volgen hebben. De E. Bonaventura de Barcelona, Leekebroeder, begon omtrent het jaar 1670, nog eene andere onder-hervorming, die der Minderbroeders der Afzondering (del Retiro), in de provincie der hervormde Minderbroeders te Rome. Het is aan dit reform dat de gelukzalige Leonardus de Porte-Mauritio toehoort. Ofschoon het aan de oversten der Hervormden onderworpen is, bewaart het des niet te min zijne bijzondere voorschriften, welke er eene verschillende inrichting van maken. Laat ons, om te eindigen, aanmerken, dat Hervormden of Ongeschoeiden, Recollecten, Alcanterijnen en die der Afzondering allen onderworpen zijn aan den Minister Generaal der Minderbroeders Observantijnen, die ook uit hen kan gekozen worden. Om hen van deze laatste te onderscheiden, duidt men hen dikwijls aan onder den naam van Minderbroeders van de strengere onderhouding (Strictioris Observantiae), terwijl de Observantijnen zich Minderbroeders der reguliere onderhouding noemen. (Regularis Observantiae.) | |
[pagina 87]
| |
Het reform der Minderbroeders Kapucijnen had ook zijnen oorsprong in de rangen der Observantie, in het jaar 1525. Zijn voorstaander was de gelukzalige Matheus de Bassi. In het begin, bij bevel van Clemens VII, onder de bescherming van den Minister Generaal der Conventualen gesteld, breidde deze nieuwe vergadering, niettegenstaande de tallooze moeilijkheden welke men haar berokkende, zich met zulken wonderbaren spoed uit, dat zij na drie of vier jaren van den H. Stoel de toelating verzocht en verkreeg, om zich volkomen in te richten, en zich zelve te besturen door eenen Minister Generaal van haren eigen keus.Ga naar voetnoot1 | |
IIIDeze geschiedkundige bijzonderheden eens vastgesteld zijnde, is het nu gemakkelijk te begrijpen, dat de Franciskaansche martelaars van Gorcum, noch Conventualen, noch Kapucijnen noch Recollecten, maar Observantijnen waren. En wel vooreerst waren het geene Conventualen: zoolang als de Vicarissen Generaal der Observantie afhingen van den Generaal der Minderbroeders Conventualen, kon men in zekeren zin zeggen, dat de Observantijnen deel maakten van de Orde der Conventualen; dit was het geval voor den H. Petrus de Alcantara, zoolang als zijn reform aan het gezag der Conventualen onderworpen was: maar in 1572, tijdstip der gelukzalige martelaars van Gorcum, was deze staat van zaken reeds vijf-en-zestig jaren veranderd. Deze gelukzalige martelaren waren geene Kapucijnen. WaddingGa naar voetnoot2 bevestigt dat in het jaar 1572, den 7n Juli, het klooster van Gorcum door de woede der Geuzen verwoest werd, na alvorens Nicolaus Pickius den Guardiaan, eenen man van onderscheiding en godsvrucht, versmoord te hebben: dat zij ook, behalve hem, tien zijner gezellen ter dood brachten. Welnu, de Minderbroeders Kapucijnen breidden zich niet uit tot in deze landen, dan in het jaar 1583. Eindelijk, de martelaars van Gorcum waren geene Recollecten: de provincie van Neder-Duitschland was altijd eene der meest stichtende der Observantie, zoodat men zich er niet over verwonderen moet, dat al de kloosters van deze provincie, in hun verlangen naar grootere volmaaktheid, later, het eene na het ander, tot de Nauwkeurigere Onderhouding der Recollecten zijn overgegaan: maar deze zelfde reform der Recollecten, drong niet door tot de Nederlanden, dan omtrent 1598. Hun klooster van Mechelen, het oudste der provincie, werd op dat tijdstip, door den Minister Generaal F. Bonaventura de Calatagirona aangewezen om dit reform zelf in te voeren. Uit dit alles vloeit de gevolgtrekking, dat men de Franciskaansche martelaren van Gorcum, Minderbroeders Observantijnen (regularis Observantiae) of eenvoudig Broeders der Observantie (de Observantia) gelijk zich het Romeinsche brevier uitdrukt, noemen moet. Het klooster van Gorcum was in het jaar 1454 door de Observantijnen gebouwd geweest. Vertaald uit het Fransch door F.E.
Wij ontvangen de volgende nota: In de 9de aflevering, van het tijdschrift de Vlaamsche School vind ik dat gij melding maakt van een werkje over de 19 Martelaars van Gorcum door P. Paulinus in het licht gegeven. Ik twijfel geenszins, Mijnheer, of gij zult mijn antwoord op de daar aangehaalde bemerkingen in de volgende aflevering van uw geëerd tijdschrift overnemen. Ik las dan in uwe opmerking het volgende: ‘De schrijver schijnt zich te vergissen door de Martelaren van Gorcum te rangschikken bij de Minderbroeders-Recollecten enz.’ Indien gij het werkje gelezen hebt, Mijnheer, zult gij moeten bekennen, dat de 11 Minderbroeders die voor ons H. Geloof stierven en onder de Martelaren van Gorcum gerekend worden, in de negentien hoofdstukken, waaruit mijn werkje is samengesteld, nooit met den naam van Recollecten bestempeld worden. Ik geef hun steeds den naam van Minderbroeders tot gemak van den lezer, opdat deze zich niet zou verwarren in de verschillige benamingen welke men in de verschillige tijden en landen aan de kinderen van den H. Franciscus gaf. Wel is waar, op het einde van het werk heb ik een bijvoegsel laten volgen, waar eenige bijzondere uitleggingen over de orde der Minderbroeders gegeven worden. Ik heb dit gedaan, op bevel mijner oversten, om twee dwalingen te wederleggen, die zich in eenige tijdschriften en werkjes bevonden. Namelijk, in den Courrier de Bruxelles las ik dat er zich onder de 19 Martelaren van Gorcum elf Capucienen bevonden, daar het nogtans uit de geschiedenis blijkt, dat de Capucienen destijds in België en Holland niet bestonden en zich slechts eenige jaren na de dood der Martelaren in België gevestigd hebben, zooals ik in dat bijvoegsel heb aangeduid. Andere schrijvers, namelijk E.-J. van Moer en Ed. Terwecoren, in Précis Historiques, hielden vol dat de 11 Minderbroeders Martelaren van Gorcum evenzeer verschillen van de hedendaagsche Recollecten, zooals men ze noemt in eenige streken van België, als van de Conventualen en Kapucijnen. Dit is ook niet juist. De Conventualen hebben eenen bijzonderen Generalen Overste alsmede de Capucienen, gansch verschillig van den Generalen Overste der Minderbroeders, die door den Paus Leo X als den waren opvolger van den H. Franciscus werd erkend en onder wiens gezag de Minderbroeders Recollecten van België en Holland staan, even eens als de Minderbroeders Observanten, gelijk zij in België genoemd werden ten tijde van de Martelaars van Gorcum. Ik heb eigenlijk niet willen toonen dat de Martelaren van Gorcum Recollecten waren, maar dat de Recollecten die nu in België of in Holland zijn, met recht en reden de Martelaren van Gorcum voor hunne medebroeders erkennen en juist dezelfde zijn, uitgenomen den naam. Wat beteekent anders de verplichting, ons uit Rome voorge- | |
[pagina 88]
| |
schreven, van bijzondere giften in te zamelen voor de onkosten der heiligverklaring onzer Martelaars? Wat beduiden anders de brieven van gelukwenschingen, ons uit Rome over de aanstaande heiligverklaring der Religieuzen onzer provincie toegestuurd? Ik zal mij dus houden aan hetgeen ik in mijn boekje schreef en zal hetzelve in de nieuwe uitgaaf, die reeds onder druk is, breedvoeriger bewijzen. Indien ik niet vreesde te wijdloopig te worden zou ik hier alle die bewijsstukken aanhalen, doch ik hoop U dezelve bij eene andere gelegenheid te doen geworden. Intusschen wil ik mijn werkje niet als volmaakt en boven critiek voordragen; in alle menschelijke werken zijn gebreken en bijgevolg ook in het artikel door u bijgebracht uit de Précis Historiques door Ed. Terwecoren. Fr. Paulinus, Guardiaan der Minderbroeders. Antwerpen, 12 Juni 1867. |
|