Nederland verbleef, of door haar talent op concerten uitblonk. De dichter Hooft wijdde haar de volgende regelen:
Aan Joffrouw Francisca Duarte.
Joffrouw nu neem ik het aan;
Nu geloof ik dat de kollen
Van den hemel af doen hollen
Wat is 't wonder dat ze rollen
Op haar verren nederwaart';
Ghij doet, met uw' zang de schaaren,
Van beneên, ten hemel vaaren,
Dat heeft wel een' andren aardt.
In eenen brief van 1631 aan J. Visscher, zegt Hooft:
Mejoffrouw,
Aan Tesselschade.
UE. heeft tot nochtoe, met haar keel, de minnende harten en 't vier, menschen en dieren op aarde, de vogelen in de lucht verheught. Nu zij ook de vissen in 't water weet 't onthaalen, en hen te doen heveren, moet ik bekennen dat ze is, à tout faire, ende goed voor alle elementen. Joffrouw Duarte zal mij vergeven, dat ik d'uwe voortaan boven de hare stel.
Hooft 1631.
FLORIS V, graaf van Holland, in de XIIIe eeuw geboren, een man van groote verdiensten. Door hem werd Nederlands roem veel vergroot, hij was een voorstander van 't volk; kunsten en wetenschappen vonden in dezen vorst een vurig en krachtig beschermer, en de letterkunde nam toen met Maerlant een aanvang. Als beijveraar der toonkunst staat Floris V ook te boek.
In Holland's roem van den heer Cullot d'Escurij, lezen wij:
‘De toon- en zangkunst echter hadden reeds vroeg hier te lande hare vereerders gevonden: reeds ten tijde van Floris V, die zooveel ter aanmoediging van Maerlant, onzen oudsten dichter, had toegebracht, en zelf in de zangkunst geoefend was, nam Lodewijk van Vaelberge veêl en strijkstok van den wand, en liet zich met veel bevalligheid hooren; terwijl onze gewijde tempelen van fraai orgelspel en wel aangeheven toonen weêrgalmden, gelijk in de omstreken van Gouda de echo accoord sloeg op het bevallig gezang der schoonen dier stad.’
Wij lezen nog over Floris V:
‘En was het Floris V niet, die daar te boven een hoogschatter der fraaie kunsten, en in het bijzonder een beoefenaar der zangkunst was, aan wiens aanmoediging wij voornamelijk den Spiegel Historiaal van Maerlant te danken hebben..’
Edw. Gregoir.
Wij hebben beide goed geriemd, zeî de vlieg aan den roeier, toen zij over het water waren.