zij de natuur en de wereld zien, en zij erkennen dezelve niet dan met hen te vergelijken aan de nabootsingen welke zij er van bezitten. En 't is evenwel in zulke begoocheling, dat de jaren mijns vaders heenvloden: al wat zijne verzameling niet raakte, had niet meer waarde voor hem dan iets wat er onder de keerkringen geschiedde. Het is een verwonderlijk iets, hoe gemakkelijk elke hartstocht ons bestaan en al onze gevoelens weet te beperken.
De oogen opheffende werd hij verblind, bijna verschrikt, door het zien van een oningelijst portret, in het bovengedeelte van de hooge galerij opgehangen.
Een blond jong meisje, met het haar in eene lieve verwarring en een glimlach op hare rozelippen, blikte in de zaal; haar licht nachtkleed, liet bijna gansch ontbloot, eenen schoonen en poezeligen schouder zien; in hare lange en dunne vingers hield zij eene pas ontlokene roos, welke zij even aan de lippen bracht, en deze lippen zelven waren van het zuiverste karmijn.
- In der waarheid, riep Eduard, zonder zelfs zijne stem te bedwingen, indien dit tafereel van Rubens is, - en het moet van hem zijn, - dan heeft die groote schilder al de andere meesters in de stukken van dien aard overtroffen! Dit doek leeft, het ademt! Hoe schittert die frissche roos op die nog frisschere lippen! Hoe zoet en zacht stemt het karmijn der lippen met dit der roos overeen, alhoewel het er zoo zichtbaar afgescheiden is! En de glans van dien molligen schouder, en dan dit vlashaar in eene zoo lieve wanorde! Hoe kan de oude Walther zijn beste stuk zoo hoog en oningelijst laten hangen, terwijl al de anderen zoo schitterend met de schoonste sieraden omgeven zijn?
Hij sloeg weder de oogen omhoog en begon te begrijpen, hoe verheven de schilderkunst is, want het beeld werd hoe langer zoo levendiger.
- O! die oogen, zegde hij, in zijne beschouwing verdiept, hoe hebben de penseelen en kleuren ze kunnen scheppen? Ziet men dien boezem niet kloppen, en die vingers en dien ronden arm zich bewegen?
En het was waarlijk zoo, want op dit zelfde oogenblik stond het verrukkende beeld op, en na de roos met eenen lossen zwier naar beneden geworpen te hebben, zoodat zij des jongelings aangezicht eventjes kwam aanraken, vertrok zij, het kleine venster welk zij verliet, met gerucht toewerpende.
Verlegen en ontsteld, raapte Eduard de roos op; en het was eerst dan, dat hij zich den smallen gang, die langs heen het bovengedeelte dezer zaal naar de bovenvertrekken leidde, te binnen bracht. De andere kleine vensters waren door schilderijen bedekt; alleen dit venster was vrij gelaten, om licht aan te brengen, en de meester des huizes plaatste er zich dikwijls aan, om de kunstliefhebbers, die zijne galerij kwamen bezoeken, in oogenschouw te nemen.
- Is het mogelijk, zegde Eduard, toen hij zich al het voorgevallene te binnen bracht, dat de kleine Sofia, in vier jaren tijds, eene zoo volmaakte schoonheid geworden zij?
Zonder het zelf te weten, en onder den indruk van eene vreemde gemoedsaandoening, bracht hij de roos aan zijne lippen, en tegen den muur leunende, de oogen ter neder geslagen, bemerkte hij niet, dat de oude Walther reeds sedert eenige seconden voor hem stond. Eindelijk trok deze hem uit zijne droomerij, door hem vriendelijk op den schouder te kloppen.
- Waar waart gij, jongeling? zegde hij hem vriendelijk. Men zoude haast zeggen, dat gij uit eenen droom ontwaakt.
- Inderdaad, het is juist dat, wat mij overkomen is, antwoordde Eduard. Vergeef mij het lastige mijns bezoeks.
- Wij zouden zoo vreemd aan elkander niet mogen blijven hebben, mijn jonge vriend, herhaalde de grijsaard, op goedigen toon; 't is al haast vier jaren, dat gij geenen voet meer over mijnen dorpel hebt gezet. Is het veroorloofd, dat gij, om eenige geschillen, den vriend uws vaders, uwen ouden voogd, die u voorzeker altijd genegen is geweest, gansch vergetet?
Eduard bloosde en wist eerst niet wat te antwoorden.
- Ik wist niet, dat mijne aanwezigheid u aangenaam zou geweest zijn, stamelde hij eindelijk. Vele dingen hadden anders kunnen toegaan, maar de dolingen der jeugd....
- Laten wij dit daar, riep de grijsaard op lustigen toon; wat zou ons beletten, onze oude kennis, onze oude vriendschap, weder aan te knoopen? Wat voert u heden tot hier?
Eduard sloeg eerst de oogen neder; dan, na eenen vluchtigen oogslag op zijnen ouden vriend geworpen te hebben, welken hij aanstonds weder afwendde, aarzelde hij nog, en eindigde met zich langzaam naar den pilaar te richten, waartegen hij, binnentredende, eene schilderij neêrgezet had.
- Zie, zegde hij, na haar ontbloot te hebben, wat ik, ongedacht, in het erfdeel van mijn vader zaliger gevonden heb: eene schilderij, welke in eene boekerij, die ik sedert jaren niet meer geopend had, opgesloten was. Kenners beweren, dat het een kostelijke Salvator Rosa is.
- Het is waar, riep de oude Walther geestdriftig uit. Dat is, op mijn woord, een heerlijke vond! Wat geluk, dit doek zoo gevonden te hebben, zonder dat gij er u het minst aan verwachtte! Ja, mijn oude vriend had schatten in zijn huis, en hij zelf kende ze niet allen.
Hij plaatste de schilderij in het heldere daglicht, dan, ze met vurige oogen verslindende, ging hij er naar toe, verwijderde er zich van, en, van eenen zekeren afstand, volgde hij, met eenen kennersvinger, de omtrekken der figuren.
- Wilt gij het mij afstaan? vroeg hij eindelijk; stel er zelf eenen prijs voor, en, indien hij niet te hoog is, is dit doek het mijne.
Ondertusschen was een vreemdeling, welke, in een ander gedeelte der zaal, de schets van eenen Julius Romain nam, bijgetreden.
- Hebt gij waarlijk eenen Salvator in eene nalatenschap gevonden? zegde hij op eenen eenigszins snijdenden toon.
- Ongetwijfeld, antwoordde Eduard, met fieren blik dezen persoon opnemende, wiens gansch gewoon kleedsel en eenvoudige manieren eenen reizenden kunstenaar schenen te verraden.
- Of gij verkeert zelf in dwaling, hernam de vreemdeling op eenen fieren en brekenden toon, of gij wilt anderen in dwaling brengen, want deze schilderij is zekerlijk hedendaagsch genoeg, mogelijk zelfs wel heel nieuw; zeker is 't, dat zij niet boven de tien jaren oud is. Het is eene vrij goede nabootsing van het werk des meesters, maar die aan het oog eens ernstigen kenners niet ontsnappen kan.