De Ratten zijn, bij naam alleen aan allen genoegzaam bekend. Dit dier is vast door alle werelddeelen verspreid, doch schijnt oorspronkelijk in het midden van Europa te huis te behooren. Door zijne vraatzucht verslindt het zelfs schorpioenen, en tast, bij honger, zijn eigen geslacht aan; zoo dat de Ratten, bij te sterke vermenigvuldiging en bij gebrek aan voedsel, elkander aanvallen. Zij volgen den mensch, om zijnen opgelegden mondkost met hem te deelen, overal na, in huizen, kelders, schepen, ja, zelfs in de diepste mijnen.
De zorg der wijfjes voor hare jongen is even voorbeeldelijk, als die der jongen voor de krachtelooze ouden; het wijfje immers verdedigt haar kroost met levensgevaar zelfs tegen groote Katten, en de jonge Ratten brengen de afgeleefde ouden voedsel, en sleepen ze bij gevaar op veilige plaatsen. - Zoo leeren zelfs Ratten, wat ouders aan kinders, wat jongeren aan ouderen verschuldigd zijn!
De Waterratten hebben een veel korter en behaarder staart, zoeken in en buiten het water hun voedsel, wonen onder den grond, en zijn voor de hoven, inzonderheid voor de wortelgroenten, zeer nadeelig.
Van eene soort van Boschratten, Zuid-Amerika bewonende, bewaart het wijfje hare jongen, bij eenig gevaar, door den staart boogsgewijze over den rug naar voren te houden, en met de jongen, die dan hare moeder op den rug springen, en hunne staarten om den haren slaan, de vlucht te nemen. De wijfjes der Buildelratten, in de warmste gedeelten van Amerika, hebben onder aan het lijf een zak of eene beurs, die zij openen en sluiten kunnen, en op wiens bodem de tepels geplaatst zijn. De jongen dezer Ratten, die, als ontijdig geborenen, klein ter wereld komen, worden gedurende tien weken in dezen zak opgenomen en gevoed; en nadat zij alsdan van nieuws geboren worden, door dezen zak te verlaten, neemt het wijfje hare jongen er nog echter wederom in op, en vlucht alzoo met dezelve, wanneer zij eenig gevaar vreest.
Men zegt, dat de Springratten van Nieuw-Holland (dieren, door kapitein Cook eerst ontdekt), wel 150 ponden wegende, en die, volgens hunnen naam, zeer ver kunnen springen, met gelijke zakken of beurzen tot dezelfde einden voorzien zijn.
Van de Muizen, die in uitwendige gedaante zoo veel met de Ratten overeenkomen, ofschoon zij algemeen veel kleiner zijn, kent men meer dan 40 soorten. De Wortelmuizen (mus oeconomus) die door geheel Siberië tot aan Kamschatka toe gevonden worden, zijn allermerkwaardigst, zoo wel door de verbazend lange reizen die zij op gezette tijden, in ontzaggelijke menigte, steeds in eene rechte lijn, ondernemen, als door den grooten voorraad van meest eetbare wortelen die zij met eene uitstekende nijverheid in hunne onderaardsche holen sleepen, zoo dat de Siberische volken zelfs dezen voorraad opzoeken, en voor zich zelven gebruiken. (De Thuringers doen hetzelfde omtrent de verzamelingen van de Hamsters.) De groote, en kleine Veldmuizen kunnen, in sommige jaren, door te groot aantal, voor veldvruchten en jong boomgewas allerschadelijkst worden. De gemeene Spitsmuis woont door geheel Europa in oude muren, stallen, mesthoopen, enz.
De Waterspitsmuis heeft eene klep in de oortjes, waarmede zij deze sluiten kan, wanneer zij te water gaat. De kleine Spitsmuis, aan den oever van de rivier de Jenifei, is het kleinste van alle zoogdieren, en weegt nauwelijks 30 greinen.
De Huismuis kan met recht, daar zij zich algemeen aan den mensch als gast opgedrongen heeft, als een huisdier aangemerkt worden, dat ook alles eet, wat het slechts met zijne tanden kan afknabbelen. De witte Muizen zijn zoo afkeerig van het licht, dat zij daarin steeds hunne oogen gesloten houden.
De Mol, in de oude wereld bijna overal, behalve in dorre woestijnen en koude klimaten, aanwezig, kan in den volsten zin als een onderaardsch dier worden aangemerkt. Zijne schupvormige pooten, en het maaksel des borstbeens, zijn voor het wroeten onder den grond volkomen geschikt. Hij heeft geene uitwendige ooren, en zeer kleine, onder het haar verborgene, oogen. Men vindt ook witte, en, in Oost-Friesland, somtijds gevlekte Mollen.