De Vlaamsche School. Jaargang 12
(1866)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 157]
| |
Jacob van den Borch.Jacob van den Borch of Jacobus a Castro, derde biskop van RermondeGa naar voetnoot1. - In vroegere tijden, vooral in de XVIe en de XVIIe eeuw, leverde Holland aan België talrijke groote katholieke mannen, en België vergoedde zulks door er geleerde afgevallenen heen te sturen. Vele uitstekende vernuften uit den Noorden hebben in den Zuiden gebloeid, en als heerlijke perels aan de schitterende kon onzer wereldberoemde Alma Mater gefonkeld. Terwijl de welhebbende burgerij en de reeds verfranschte adel, onder eenvreemd landsbestuur, dat het Nederduitsch, evenals nu, met wantrouwen, ja met verachting behandelde, immermeer de taal eens Lodewyk van Velthems, eens Heine van Akens, eens Boondaels, eens Maerlants, lieten vervallen, en dat zelfs de geestelijken van Braband en Vlaanderen zoo vurig niet meer arbeidden om de geloovigen door Vlaamsche schriften te onderwijzen, heeft menig Hollandsch lid onzer oude Hoogeschool deze schadende nalatigheid gelaakt, met zelf de landtaal te blijven beoefenen en te schrijven, zich herinnerende dat het volk best door zijn eigene spraak onderricht wordt. Bij de talrijke door ons vroeger herdachte mannen, voegen wij thans den doorluchtigen Jacob van den Borch, wiens leven, daden en schriften wel dienen herinnerd te worden als een navolgingswaardig voorbeeld. Jacob van den Borch, naar zijns moeders naam ook Bosius geheeten, kwam in 1560 ter wereld in de vermaarde koopstad Amsterdam. Zijne godvruchtige ouders, Geeraert Petersen van den Borch en Anna Janssen de Boys, hadden veel om hunne getrouwheid aan de voorvaderlijke godsdienst moeten verdragen en zelfs hun adelijk slot van Epenborgh, op de Epen gestaan, uitgeplunderd en afgebrand zien worden. Na in zijne geboortestad de eerste studiën geëindigd te hebben, werd de jonge Jacob naar Leuven gezonden om daar, in de vermaarde Hoogeschool, bij welke alsdan zijn bloedverwant, Jac. Janssonius, als een helder licht scheen, de wijsbegeerte en andere wetenschappen te studeeren. Leerling in 't Standonck-collegie, muntte onze knappe Amsteldammer weldra boven zijne medescholieren uit door wakherheid van verstand.Ga naar voetnoot1 Hij was hier den naarstige een spiegel, den trage een verweksel. Het jaar 1579 zou voor hem een heugelijk tijdstip blijven: alsdan immers werd hij primus van Leuven, het nec plus ultra in de studiën onzer vaderen, toegejuicht. Na dit heerlijk begin, ging hij voort, legde zich met geen minderen ijver toe op de godsgeleerdheid en deed op eene voortreffelijke wijze zijne licentie (1585). Ondertusschen was hij glast geweest met lessen van wijsbegeerte te geven en had het genoegen onder zijne leerlingen te tellen twee groote mannen, Jacob Boonen, later aartsbisschop en den Leuvenaar PetrusGa naar voetnoot2 Pecqius, later kanselier van Braband. 't Was toen de gewoonte dat de meest uitstekende licentiaten onderwijs gingen geven aan de jonge Norbertijnen van het naburige PerckGa naar voetnoot3. Van den Borch droeg het geestelijk kleed, zonder echter priester te zijn. Zelfs stond hij dan in beraad welke levenswijze hij aan zoude nemen. Edoch willende in de werelt blyven om soo de salicheyt der sielen te bearbeyden, liet hij zich in 1585 wijden en verkreeg alstoen een kanonikaat in Sint-Rombouts te Mechelen, maar bleef met der woonste te Leuven, om aldus gemakkelijker zijne hoogere studiën te kunnen vervoorderen en eens met doctorsmuts en mantel te kunnen prijken. Deze uitstekende eer viel hem te beurt den 22 Augustus 1594. Dan werd tevens de promotie gevierd van twee groote geleerden, Petrus Lombardus en Joannes Malderus, dezen later biskop van Antwerpen, genen aartsbiskop van Armach, waar hij stierf in 1624. Korts daarna werd a Castro regent eens studiegestichtes. Edoch wij zijn met de jaren al te verre vooruit geloopen. Alvorens hadden wij nog ettelijke wetenswaardige zaken van onzen verdienstelijken godsgeleerde kunnen verhalen, als, bij voorbeeld, hoe ijverig hij het herderlijk ambt te Linden, bij Leuven en op ons groot begijnhof uitgeoefend heeft. Alle zon- en heiligdagen ging hij de pastorij van Linden bedienen. Hitte noch koude, regen noch sneeuw, niets kon hem wederhouden, hij trok er gretig heen, dikwijls vergezeld van medegelokte theologanten, om dezen door zijn voorbeeld ook moed en zielenzorg in te planten. En men denke niet dat de eigenbaat van den Borch aandreef: de kerk van Linden was zoo arm, dat haar herder gedwongen was door eigene en verkregene penningen het voor de goddelijke dienst vereischte aan te koopen. In 1601, den 22n October, is onze a Castro in den bestuurraad der Alma Mater getreden. Het is ook omtrent | |
[pagina 158]
| |
dien tijd dat hij SwinnenGa naar voetnoot1 opvolgde als pastoor van het groot begijnhof. Deze waardigheid bekleedde hij tot in 1605, wanneer hij docter Clarius ging vervangen als voorzitter van 't groot Collegie of des H. Geestes. In 1608 zien wij hem als hoogrector de Universiteit helpen bestieren. De aartsbiskop van Mechelen, a Castro's bekwaamheden in aanmerking nemende, stelde hem aan tot aartspriester of landdeken van Leuven. Doch in eene geschiedenis van O.-L.-V. van Scherpenheuvel las ik aartspriester van Diest. 't Was in deze hoedanigheid dat hij aan de vergadering der dekens in 1607 te Mechelen deel namGa naar voetnoot2 en lid werd genoemd eener commissie, bestaande uit de geleerdste mannen dier dagen, als Malderus, Beyerlinck en Drusius, den beruchten abt van Perck. Naar Scherpenheuvel afgevaardigd om een nauwkeurig onderzoek te doen nopens de mirakelen, welke te dien tijde aldaar bij het beeld van O.-L.-V. zich talrijk vermenigvuldigden, wist onze deken-commissaris zich alweêr zoo wel van deze taak te kwijten, dat onze hooggeliefde landvoogden, Albrecht en Isabella, die een godvruchtigen eerbied voor Scherpenheuvel's heiligdom koesterdenGa naar voetnoot2, nu meer dan ooit de oogen op hem geslagen hielden, denkende dat een biskoppelijke mijter allerbest passen zou op het hoofd van dien verdienstelijken man. Hendrik van Cuyck, dat ander sieraad van oud Leuven, en wiens deugden den biskoppelijken stoel van Roermonde hadden geheiligd, kwam de oogen voor de aarde te sluiten om het eeuwig licht te gaan aanschouwen. Van den Borgh werd gekozen om diens plaats te vervullen. Den 11n April 1611 werd hij te Mechelen gewijd en den 19n Mei plechtig te Roermonde ingehaald. Het zou ons te verre brengen, moesten wij hier al de deugden wijdloopig verhalen, die hij, in deze nieuwe waardigheid, op eene bijzondere wijs deed uitschijnen. De voornaamste was toch zijne onophoudelijke zorg voor de geloovigen zijns bisdoms; nooit verliet hij dit, ten ware dringende ambtsplichten hem naar elders riepen. De ledigheid was hem eene onbekende ondeugd: onophoudelijk hield hij zich bezig, 't zij met studeeren, 't zij met schrijven, 't zij met de bestierzaken of rekeningen zijns bisdoms. Jaarlijks bezocht hij al de parochiën zijns gebieds, behalve van de jaren 1632 tot 1637, toen Roermonde met vele omliggende dorpen door de kettersche legerbende geplaagd was, en alsdan nog verdubbelde die waakzame herder zijn iever om zijne lieve kudde in het geloof te onderrichten, te vestigen en de reeds wankelende schapen te ondersteunen. In den advent en den vastentijd liet hij nooit na zelf dikwijls te prediken in de kloosters en in de parochie-kerken, en zijne sermoonen waren zoo geleerd van inhoud, zoo wel en bondig bereid en zoo fraai van stijl en van uitgalming, dat de wederpartij zelve in hem te komen hooren behagen vond. En dit moet niet verwonderen, als men 's mans zachtmoedig karakter, deugden en bekwaamheid in 't oog houdt. Immers hij was steeds uitermate beleefd, verstandig en omzichtig in 't spreken: nooit was in zijne antwoorden iets bitters of verwijtends, nooit in zijne sermoonen iets kwetsends voor de tegenpariij, welke hij door de heldere waarheid en liefde wilde overhalen, St. Paulus woordGa naar voetnoot1 indachtig zijnde: Onderwijs dezulken in den geest van zachtmoedigheid. En voorwaar hij mocht met onzen goddelijken Heiland zeggen: Leert van mij dat ik zachtmoedig ben en nederig van harte. Hoort liever. Wanneer zijne knechten wat lang wachtten om de poort te gaan openen of 't vuur aan te maken (wanneer vreemdelingen hem kwamen bezoeken, want anders had hij nooit vuur, zelfs niet in het hardste des winters, ten zij in zijne kranke dagen), dan kende onze biskop zich niet te verheven om zelf te gaan openen, 't vuur aan te steken of licht in de keuken te halen. Vermaande men hem dat zulks een kerkvoogd misstond, dan antwoordde hij: Ah! ja, ik dacht dat ik nog student was die zich zelven moet dienen. Die Jezus-Christus, onzen Zaligmaker niet mint, heeft geene, kan geene ware liefde tot den naasten hebben. Nu a Castro's godsvrucht tot onzen gekruisten Meester verdient gemeld te zijn. Immers deze godsvrucht was 't, welke hem bezielde en aanspoorde tot milddadige werken jegens den naasten. In 1634 en 35 teisterde eene groote sterfte de biskoppelijke stad Roermonde en men zag alsdan den goeden herder zijn leven wagen voor zijne schapen: met onverpoosden iever ging hij de stervenden troosten en hun de laatste HH. Sakramenten toedienen. De kettersche overweldigers konden niet nalaten zijne grenslooze zelfverloochening te bewonderen. Zijne barmhartigheid tot den arme en vooral tot den schamelen arme was zoo groot, dat soms zijne aalmoesen zijn inkomen overtroffen. In 1637, Roermond onder 's Konings heerschappij teruggebracht zijnde, vroeg de grijze kerkvoogd hoeveel een koninklijke maaltijd wel kosten zou. Dit deed hij, niet omdat hij het lekker leven was aangekleefd, gij zult van het tegendeel verzekerd zijn, wanneer ik u zeg dat hij in den heelen advent geen vleesch, en gedurende den veertiendaagschen vasten zelfs geen lek melk proefde. Maar 't was om eens mede met de armen de verlossing van 't dwangjok te vieren dat hij dit vroeg, en gehoord hebbende dat een roijale maaltijd zoo veel moest kosten, zeide hij: Laat ons die som onzen behoeftigen broeders gunnen. Dan, de armen bleven hunnen vader geenen dank verschuldigd: zij stortten vele gebeden voor zijn behoud; en 't is ook aan die gebeden dat a Castro eens zijne behoudenis toeschreef, wanneer hij van eene gevaarlijke ziekte genas. De lezer heeft reeds de strenge levenswijs van Roermonds kerkvoogd kunnen bewonderen, maar wij moeten hier nog bijvoegen dat die allergodvruchtigste man zijne huisgenoten eene bijzondere zorg toedroeg; dat zijn slapen maar eenige uurkens duurde, dat hij dikwijls maar in zijn zetel bleef insluimeren, ja zelfs maar op een berenvel over den vloer uitgespreid, zijne afgematte leden wat uit liet rusten. Zou het nu nog een aardig opzien baren, wanneer ik zegde dat een heilige geest onzen van den Borch bezielde, en hem zóó verlichtte dat hij de toekomst als | |
[pagina 159]
| |
voorzag? Trouwens hij voorzeide dat men niet licht hem eenen opvolger zou vinden, iets wat met er daad zoo uitgevallen isGa naar voetnoot1. A Castro's dood wordt in 't Kort verhael zijns levens aldus beschreven: ‘God almagtig willende den langdurigen arbeyd en uytputting van lichaam van zijnen getrouwen dienaer beloonen, die nu 79 jaren oud, 54 jaren priester was, en 29 jaren dit bisdom bediend had, op Sint Mathijs avond naer zijne oude stichtige gewoonte 's morgens vroeg opgestaen zijnde en naer voorgaande bereyding den dienst der H. Misse voor de leste reys nog voldaen hebbende, is van eene zinking overvallen, en naer de H. Olie ontfangen te hebben, een weinig zich steunende op zijne bedde, heeft zijne ziele vol van verdiensten onzen Zalichmaker opgedragen.’ Deze godzalige biskop, den 24n Febr. 1639 overleden, is, naar de getuigenis van van de Velde, in geur van heiligheid ontslapen. En inderdaad, zes weken na zijne dood opende men zijn graf om eene looden plaat met zijn naam en ouderdom, waardigheden en wat dies meer, in de kist te leggen; en men bevond zijn haam nog geheel onbedorven en een zeer aangenamen geur uitwasemende; zelfs de handen en de vingeren waren bij het aanraken nog buigbaar. Spreken wij thans van 's mans Nederduitsche schriften, en vooreerst moet ik hier mijn vermoeden lucht geven en zeggen dat van den Borch wel kan meê gearbeid hebben aan het overzien en uitgeven des Nederduytschen Bybels van de doctoors van Loven, die in 1599 het licht zag, en later nog menigmaal herdrukt werd ten dienste der katholieken. Zijne sermoonen verschenen met den volgenden titel: Regnum Christi, dat is, Het Rijck Christi, vervangen in hondert en tien stichtelijke ende seer geleerde sermoonen, achtergelaten tot besonderen troost van alle oprechte catholijcke zielen, ende grondelijcke wederlegginge tegen de opwerpselen van onse wederpartije in 't stuk van 't Gheloof, door wijlen den doorluchtigen ende hoogweerdighsten Heer Jacobus A Castro, derden bisschop van Ruremonde. - Ruremonde by Caspar du Pree gesworen boeckdrukker. MDCXLIX. Klein folio van 582 blz. op 2 kol. Neêrduitsche letters. Men kanGa naar voetnoot2 merken uit het opschrift dat van den Borch deze zijne sermonen volgens een algemeen plan bewerkt heeft, te weten het beschouwen van het rijk dat Christus op de aarde is komen vestigen. Heerlijk en schoon was dit ontwerp, zoo als het door hem verstaan werd, geheel de leering des H. Godsdienstes in een voortreffelijk samenstel bevattende, en geschikt tot een levendigen strijd met degenen die dat rijk wilden hervormen. Eerst begint hij met te beschrijven hoe Christus een geestelijk koninkrijk is komen stichten, verschillend van het rijk der wereld en met dit in strijd. - Hierop beschrijft hij dien strijd, waarin hij vooreerst onder den naam van vijanden de zonden voorstelt, en aan de Christenen als ridders of krijgsmannen de wapenrusting der verschillende deugden geeft en hun de teekens afschildert, die hen als dusdanige doen kennen; dit zijn voornamelijk de christelijke liefde en de onderdanige getrouwheid aan de oversten. (Hieraan zal men kennen dat gij mijne discipelen zijt, is 't zake dat gij liefde hebt tot malkanderen, en: Die de heylige Kerke Gods niet hooren en wilt, moet gehouden worden als een heyden ende publicaen.) Dit laatste geeft gelegenheid om de geheele leering der kerkelijke macht, vooral de Pauselijke Oppermacht, in vijf krachtige leerredenen te behandelen. ‘Maer eenen koninck, zegt van den Borgh, die een groot leger te veldt wilt brengen, en moet niet alleen voorsichtelijk bezorghen, dat sijne soldaten wel souden gewapent sijn, ende met hun kennelijck veldt teeken verciert, maar oock waermede de soldaten souden onderhouden worden als sij gesont sijn ende waarmede sij mochten ghenesen worden als sij kranck of gewondt sijn.’ Hiermede gaat de schrijver over tot het uitleggen der geestelijke hulpmiddelen en geneesmiddelen: vooral de gratie der HH. Sacramenten, waarin de bijzonderste dolingen der protestanten ontdekt worden. ‘Eindelijk zorgt nog de goede Koning-voor het vergelden zijner getrouwste dienaren; bij geestelijke rijkdommen voegen zich soms tijdelijke zegen, inwendige zoetigheid’ enz. Maar vooral komt de belooning na het eindigen van den geheelen strijd: dan wordt de dienaar zelf aan het koninkrijk deelachtig (possidete regnum). Hier wordt echter over de straffen der ongetrouwen niet gehandeld, omdat daar van reeds gesproken was ter gelegenheid van het Sacrament der boetvaardigheid. Ziedaar de stof van ruim honderd sermonen, in welke a Castro de godsdienst en de Kerk op al de aangerande punten heeft weten te verdedigen. Bij den uitgever en bij Foppens worden zij als zeer geleerd geprezen en dat is ook werkelijk, zoo als het zijn moest, hunne bijzonderste verdienste. Wat den stijl betreft, hij is zeer eenvoudig, en de taal is niet altijd zoo zuiver als het betaamde; de bastaardwoorden zijn wel, voor dat tijdstip, niet menigvuldig; maar zijn zulkdanige, die soms door gezochtheid en soms door gebrek aan deftigheid mishagen. Eene zaak geeft het voorbeeld van beide: proviant en victualie is, ook voor het volk, te laag en te hoog gesproken. Maar over de gedachte heerscht altijd eene innemende verscheidenheid, eene duidelijke juistheid, eene sterke bewijskracht; en dit is met zooveel envoudigheid aan den dag gelegd, daar straalt zoo veel vaderlijke zorg en christelijke liefde in door, dat ongetwijfeld de uitgever der sermonen, tien jaren na de dood des schrijvers, niet anders zal gedaan hebben dan aan den algemeenen eisch der geloovigen gehoorzamen. L.W. Schuermans, pr. Leuven. |
|