Stijl en letterkunde,
door Sleeckx.
Alwie eenigszins met Nederlandsche letteren bekend is, weet, dat M. Sleeckx, leeraar bij de Normaalschool van den Staat, te Lier, een der keurigste schrijvers is, welke wij bezitten. Zijn stijl is zuiver, klaar, sierlijk en krachtig; zijne gedachten zijn breed en verheven. Niet tevreden de romantische en dramatische literatuur met eene menigte werken van de grootste verdiensten te verrijken, heeft M. Sleeckx in een boekdeel van 300 bladzijden, de vrucht van zijne lessen en van dertig jaren ondervinding willen vereenigen. Dit boekdeel, dat ten titel voert: Stijl en Letterkunde, en dat, nog al ongewone omstandigheid, door M.H. Dessin, te Luik, werd gedrukt en uitgegeven, is de zekerste en getrouwste leidsman voor al degenen, welke zich een juist denkbeeld van onze letterkunde willen maken. Het is verdeeld in vijftien hoofdstukken, waarvan wij hier de titels laten volgen: 1o Over de gedachten; 2o Eigenschappen der gedachten; 3o Woorden; 4o Figuren van woorden; 5o Volzinnen; 6o Welluidendheid en klanknabootsing; 7o Uitbreiding; 8o Figuren van gedachten; 9o Stijl; 10o Het opstellen; 11o Verschillende soorten van opstellen; 12o De redevoering; 13o Verschillende vakken van letterkunde; 14o Prosodia; en 15o Geschiedenis der Letterkunde.
Gelijk men ziet, is het boek volledig. Het is het werk van een' bevoegd en gewetensvol man, die voor geene moeielijkheid is teruggedeinsd, voor geene studie, hoe lang en droog zij ook mochte wezen, om zich nuttig te maken voor hen, welke hij wilde onderwijzen. Wij bevelen in het bijzonder het boek van M. Sleeckx diegenen onzer Waalsche broeders aan, welke zich nauwkeurig rekening willen geven van hetgeen onze oude Vlaamsche dichters en prozaschrijvers waren en van de wijze, waarop onze tegenwoordige dichters en prozaschrijvers hun roemrijk spoor volgen. De voorbeelden, gelukkig uitgekozen, zijn in overvloed voorhanden in het werk waarmede wij ons bezig houden; het is eene ware bloemlezing. De schrijver oppert zeer verhevene beschouwingen over de waardigheid van den letterkundige, over de hoedanigheid, welke hij moet bezitten, en de rol, welke hij geroepen is in de maatschappij te vervullen. Wij kunnen slechts al de plaatsen toejuichen, waar M. Sleeckx de rechten verdedigt, welke de schrijver heeft op de openbare achting en erkentenis, en waar hij met vaste en kundige hand de plichten afschildert, welke eene zoo edele en verhevene zending oplegt.
Om kort te gaan, ons gevoelen is, dat Stijl en Letterkunde de gewichtigste diensten aan de studie onzer taal- en letterkunde zal bewijzen. Het werk verdient in de handen gesteld te worden, niet alleen van al de leerlingen onzer Normaalscholen, Atheneums, Middelbare scholen, enz.; maar zelfs in die van al wie zich met Nederlandsche letteren bezig houdt; want de wijze raadgevingen, welke men op elke bladzijde aantreft, toonen aan de sterkeren den weg, dien zij moeten volgen, en aan de zwakken, dat zij ongelijk zouden hebben zich op het glibberige letterpad te wagen, alwaar hunne onmacht hun slechts onttoovering en mislukking voorbereidt. Zij zeggen den leerlingen, dat, zoo het onontbeerlijk voor hen is hunne moedertaal goed en zuiver te schrijven, zij zich daarom nog niet mogen inbeelden geroepen te zijn om als schrijvers op te treden.
N.