netelige oogenblik slechts vijf leden van den Gemeenteraad in de stad gebleven. Tot deze vijf behoorde de heer Osij.
De omwenteling werd voltrokken, Nederland verscheurd en België tot een onafhankelijk koninkrijk verklaard. Baron Osij werd door de Antwerpenaars als afgevaardigd naar Brussel gezonden, om deel te maken van het nationaal Congres.
Hij vervulde in het Congres eene eervolle plaats en deed er zich, door zijne veelvuldige kennissen en groote bekwaamheid, zeer gunstig opmerken. Hij werd benoemd om deel te maken van het gezantschap, welk in last had de Belgische kroon den hertog van Nemours te gaan aanbieden, doch hij wees deze benoeming van de hand, uit hoofde hij de keuze van dezen prins als niet gelukkig beschouwde; eenige maanden later werd hij verkozen als lid der commissie die prins Leopold te Londen de voorstellen van het nationaal Congres moest brengen.
België's geldmiddelen waren de eerste maanden na de omwenteling in eenen droevigen toestand; in 1831 moest de gedwongene leening uitbetaald worden en de schatkist was nagenoeg ledig. De schrik en de ontsteltenis waren dan ook algemeen; handel en nijverheid werden door onheilen van allen aard bedreigd. Baron Osij vertrok met M. de Brouckere naar Engeland en Frankrijk, en zij gelukten er in, de bankiers dier beide landen te Calais te vereenigen. Zij sloten aldaar eene leening van 100 millioen die de geldmiddelen des lands vlot bracht.
Van 1831 tot 1838 was baron Osij lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
In 1841 riepen zijne medeburgers hem nogmaals tot de eer hen te Brussel te vertegenwoordigen. Dezelfde onderscheiding viel hem in 1846, 1848, 1852 en 1854 ten deel.
Verscheidene jaren nam de heer Osij het voorzitterschap der Bank van Antwerpen waar. Hij nam zijn ontslag uit dezen post om als onafhankelijk man tot de stichting der Société Générale te kunnen medewerken, en zag, dus doende, vrijwillig af van eene jaarwedde van 12,000 franken. Men bood hem de hooge betrekking van bestuurder der Société Générale, met eene jaarwedde van ongeveer 30,000 franken, aan. Hij bedankte voor dit aanbod.
In 1850, toen de achtbare heer Verdussen zijn ontslag nam als voorzitter der Maatschappij ter aanmoediging van schoone kunsten, werd hij vervangen door baron Osij, welke dit ambt tot in 1853 met den meesten iever vervulde en bij alle gelegenheden de belangen der maatschappij en tenzelfden tijde die der kunst behartigde. Geheel zijn leven heeft de heer Osij eene groote belangstelling voor de kunst getoond en vele jonge kunstenaars aangemoedigd.
In 1854, benoemde Z.M. de Koning den heer Osij tot officier der Leopoldsorde.
In 1857, bewees baron Osij groote diensten aan den handel van Antwerpen, door de krachtdadige wijze waarop hij bijdroeg om de geldcrisis te keer te helpen gaan. In dat jaar hielp hij de Grondwettelijke Conservatieve Vereeniging stichten, welke hem tot haren voorzitter benoemde.
Wij hebben hooger gezegd dat baron Osij gedurende drie jaren het voorzitterschap waarnam der Maatschappij ter aanmoediging van schoone kunsten en hij zelve steeds de kunst aangemoedigd heeft; ook de kunstnijveraars vonden in hem eenen verlichten beschermer. Het zou ons niet moeilijk zijn hier vele bouwmeesters, zilverdrijvers, goudborduurders, ornementmakers enz. te noemen, die door den heer Osij bij verschillende gelegenheden met belangrijke werken gelast zijn geweest.
Als mensch, als christen was hij een voorbeeld van de schoonste deugden, waaronder de liefdadigheid wel het eerst verdient genoemd. Vele, zeer vele ongelukkigen hebben zijn dood beweend. Wij zullen niet uitweiden over 's mans goedheid en hulpvaardigheid voor de armen. Wij, die hem van nabij gekend hebben, weten hoe kiesch, hoe oprecht edel hij in zake van liefdadigheid dacht. Wanneer het op liefdewerken aankwam, wilde hij dat de linkerhand niet zou weten wat de rechterhand deed. Wij kunnen evenwel het verlangen niet wederstaan, den volgenden edelmoedigen trek aan te halen, welke door den heer Aug. Snieders vermeld wordt, in de beknopte levensschets welke deze schrijver van den heer Osij heeft opgehangen. ‘Eens (schrijft de heer Snieders) klopten wij voor een goed werk aan de deur van den heer baron Osij. Het weêr was dien dag allerslechtst en wij hadden nog op vele deuren te kloppen eer wij de som zouden bereiken, die wij noodig hadden. De achtbare man was de eerste tot wien wij ons wendden: ‘Hoeveel hebt gij wel noodig voor dat goede werk?’ vroeg hij ons. Wij gaven de aanzienlijke som op, en hij, ons de hand drukkende, antwoordde: ‘Het weêr is al te slecht om er door te gaan; ik schrijf in voor de komplete som, en zelfs voor meer, indien het noodig is!’ voegde hij er bemoedigend bij. -
Dat is inderdaad het eenige treffende voorbeeld niet, welk van baron Osij's edele menschenliefde zou kunnen aangehaald worden. Hij behoorde, in den vollen zin des woords, tot de kleine schaar edelmoedige mannen welke gansch hun leven aan de belangen van het gemeenebest, aan de belangen der menschheid wijden. Hij overleed, na eene kortstondige ziekte, den 21n Juni 1866, op zijn buitenverblijf te Boulaar, nabij de Gidsschotel, in de omstreken van Antwerpen.
Baron Osij is senator gestorven. Sedert 1863 was hij lid van den Senaat voor het arrondissement Antwerpen.
Op 23 Juni had de plechtige begrafenis te Mortsel plaats; het kwaart voor elf ure kwam de lijkwagen van het buitenverblijf Te Boulaar, in de standplaats van den ijzeren weg van den Ouden-God aan, opgevolgd door een groot getal rijtuigen waarin zich bevonden de leden der familie en de huisbedienden van den aflijvige.
Aan den Ouden-God werd de stoet door eene ontelbare menigte personen uit alle standen vervoegd, waaronder de heeren senators Michiels-Loos en Joostens, de leden der Kamer van volksvertegenwoordigers Victor Jacobs, graaf du Bois d'Aissche, J. de Laet, d'Hane Steenhuyse en L. Gerrits; de leden van het Gemeentebestuur van Antwerpen; leden van den provincieraad; het bestuur der Grondwettelijke Conservatieve Vereeniging van Antwerpen, enz. enz.
Aan den Ouden-God, waar de geestelijkheid het lijk kwam afhalen, waren de met rijtuigen gekomen personen afgestapt. De rouw werd geleid door den weledelen baron Eduard Osij; de hoeken van het baarkleed werden gehouden door de heeren Michiels-Loos, senator; J.C. Van Put d.d. burgemeester van Antwerpen; d'Hane Steenhuyse, voorzitter der Commissie van krijgsdienstbaarheden en Guyo-Villers.
Van daar toog de stoet naar de kerk van Mortsel; het hooge