Duurzaamheid van de plantgewassen.
Alle planten, van saprijken, waterachtigen aard, en die eene zeer fijne bewerktuiging hebben, duren slechts een, ten hoogste twee jaar.
De struiken en kleine boomen kunnen 60 jaar, ja sommige nog wel eens zoo lang, voortduren. De wijnstok bereikt eenen ouderdom van 60, ja 100 jaar, en blijft zelfs nog in den hoogsten ouderdom, vruchtbaar; gelijk ook de rosmarijn, beerenklaauw en klimop, meer dan 100 jaar oud kunnen worden.
Den hoogsten ouderdom bereiken de grootste, sterkste en hardste boomen, als de eiken-, linden-, beuken-, kastanje-, olm-, platana-, ceder-, olie-, palm-, en moerbeziënboom. Van eenige cederboomen op den Libanon, den vermaarden kastanjeboom dicenti cavalli, in Sicilië, en meer andere heilige eiken, kan men met zekerheid beweren, dat zij meer dan 1,000 jaar geleefd hebben.
De Baobob (Adansonia digitata) aan den Senegal, schijnt ook tot de langlevendste te behooren. Deze boom verkrijgt eenen stam van 25 voet dikte, en Adanson zag, in het midden der vorige eeuw, de namen van reizigers uit de XVe en XVIe eeuw op boomen ingesneden, die eerst 6 voet dik waren,, en deze insnijdsels hadden zich nog niet zeer verwijd.
Alle spoedig groeiende boomen, als de beuken-, pijn-, maronenboom, enz., hebben steeds een minder vast en duurzaam hout, en korteren levensduur. Het hardste hout en langste leven heeft de, onder alle het langzaamste groeiende, eik.
Meestal zijn die boomen, welke zeer smakelijke, zachte en saprijke vruchten dragen, van korteren duur, dan die, welke in het geheel geene, of oneetbare vruchten dragen, en, ook onder de eerstgenoemde worden de boomen, die noten en eikelen voortbrengen, ouder dan die, welke beziën en kernooft telen.
Zelfs de boomen van korteren levensduur, als de appel-, peren-, abrikozen-, perziken-, kersenboom, enz., kunnen, onder gunstige omstandigheden, 60 jaar oud worden, vooral indien de selve soms van het, op den bast groeiende, mos gezuiverd worden.
Over het algemeen kan men ook aannemen, dat die boomen, welke loof en vruchten langzaam krijgen, en ook langzaam verliezen, ouder worden dan die, bij welke zulks zeer spoedig geschiedt.